Trend van libellen, 1850-2022

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

De libellen namen sinds 1991 aanvankelijk flink toe, maar de laatste twaalf jaren is de trend stabiel. In de afgelopen eeuw zijn libellen eerst afgenomen, maar daarna sterk toegenomen in verspreiding door verbetering van de waterkwaliteit en door klimaatverandering.

Ontwikkeling vanaf 1850

Tussen 1850-1950 en 1976-1990 zijn libellen gemiddeld afgenomen (zie tabblad Libellen 1850-2018). Na 1976-1990 zijn libellen gemiddeld weer sterk in verspreiding toegenomen, en dat geldt vooral voor de libellen van stromend water. Deze trendontwikkeling is afgeleid uit historische waarnemingen waarmee de grootte van het verspreidingsgebied per libellensoort grofweg kon worden geschat per periode. Het gaat dan om het aantal bezette 5x5 kilometerhokken per soort.

Libellen toename omgebogen

Vanaf 1991 zijn de ontwikkelingen meer gedetailleerd te volgen, in aantal bezette 1x1 kilometerhokken en per jaar in plaats van 5x5 kilometerhokken en periodes van meerdere jaren. Tussen 1991 en 2007 nam de verspreiding van libellen flink toe. Vanaf 2007 komt aan die opwaartse trend een einde, en volgt na een lichte daling een stabilisatie. De trend van de laatste 12 jaar is stabiel. Bij een nadere beschouwing van de soort-specifieke ontwikkelingen (zie download data: indexcijfers per soort) en per leefgebied (zie tabblad 'Libellen per habitat') blijkt dat libellen van laagveen en moeras nog steeds in de lift zitten, maar de trend afvlakt; libellen van stromend water stabiliseerden na een eerdere toename en lijken in de laatste paar jaar weer iets verder te stijgen; typische soorten voor hoogveen en vennen vertonen vanaf 2008 een steeds sterkere afname in hun verspreiding.

Rode Lijst Indicator onveranderd

De toename over de langere termijn van veel soorten libellen heeft geleid tot minder bedreigde soorten op de Rode Lijst voor libellen (zie tabblad Rode Lijst Indicator). Omdat in de laatste jaren de toename van libellen is gestopt, is er ook in de Rode Lijst in de laatste jaren nauwelijks verandering. Er zijn geen soorten bijgekomen op de (virtuele) Rode Lijst t.o.v. het voorgaande jaar.

Toename door verbeterde waterkwaliteit en klimaatverandering

Veel soorten libellen hebben vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw geprofiteerd van de grootschalige verbeteringen in de waterkwaliteit en de natuurvriendelijker inrichting van oevers en beheer van de Nederlandse wateren. Tegelijkertijd hebben warmte-minnende, zuidelijke soorten zich sterk uitgebreid door de klimaatverandering, bijvoorbeeld grote keizerlibel, zuidelijke keizerlibel en vuurlibel. Libellen zijn koudbloedige dieren die in veel gevallen profiteren van warmere zomers. Door hun mobiliteit kunnen met name libellen relatief snel (in vergelijking tot andere insectensoorten) de door klimaatverandering geschikt geworden gebieden koloniseren. Zuidelijke soorten hebben een sterke opmars naar het noorden gemaakt (zie tabblad Noordelijke en zuidelijke soorten) en dit is een fenomeen dat ook op een veel grotere, Europese schaal optreedt (Termaat et al., 2019).

Herstel van verzuurde vennen

In hoog Nederland zijn de vennen als belangrijke wateren voor libellen in de tijd ook in waterkwaliteit vooruit gegaan (zie tabblad hoogveen en vennen). Hierdoor begonnen in eerste instantie soorten als zwarte heidelibel en gewone pantserjuffer (soorten van zure vennen) af te nemen, hetgeen in beginsel was te beschouwen als ecologisch herstel. Dit gaf namelijk weer ruimte voor meer libellensoorten. Afname van de "zure soorten" resulteerde dus in toename van andere karakteristieke vensoorten. De daling van de zure soorten gaat echter onverminderd door, en daarnaast hebben ook andere soorten van vennen, zoals maanwaterjuffer en venglazenmaker, een dalende trend.

Oorzaken voor de stabilisatie rond 2007

Dat libellen niet meer verder toenemen komt onder meer doordat de chemische kwaliteit van veel wateren nog onvoldoende is. Daarnaast gaan sommige algemene, weinig kritische soorten de laatste jaren achteruit, zoals lantaarntje. In sommige gebieden is dat een gevolg van toegenomen concurrentie van of predatie door de grotere soorten die profiteren van waterkwaliteitsverbetering en klimaatverandering (Termaat et al. 2015). In sommige delen van het land lijkt het echter door een verslechtering van de habitat te komen.

Oorzaken voor de afname sinds 2008

Veel libellen van vennen en hoogvenen zijn noordelijke soorten dus bij hun afname kan klimaatverandering een rol spelen (zie tabblad Noordelijke en zuidelijke soorten). Dit verklaart echter niet geheel de achteruitgang, want ook zuidelijke vensoorten laten vanaf 2008 een teruggang zien. Er is dus meer aan de hand dan alleen klimaatverandering en herstel van verzuurde vennen.

Habitatrichtlijn

Negen soorten libellen staan op de Habitatrichtlijn.

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Trend van libellen
Omschrijving
Ontwikkelingen in verspreiding en aantallen van libellen als groep
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
VerspreidingVrijwel alle inheemse soorten libellen zijn in de indicator opgenomen. De indicator bevat 56 soorten; daarin ontbreken de zeer zeldzame soorten waarvan geen verspreidingstrends zijn te bepalen. Verspreidingsgegevens komen uit de Nationale Databank Flora en Fauna en uit het NEM meetprogramma libellen. Daarmee zijn per soort jaarlijkse indexcijfers over verspreiding (het aantal bezette kilometerhokken) bepaald met behulp van occupancy modellen (Van Strien et al., 2013). Ook zijn trends over een lange tijdreeks bepaald, met data van 1850-2018, maar dat was alleen mogelijk op grover schaalniveau (5x5 kmhokken) met een tamelijk eenvoudige regressiemethode (List-Length methode, Szabo et al. 2010) (Van Strien et al., in druk).Berekening groepsindicator (multi-species indicator, MSI)De volgende stappen worden doorlopen om tot groepsindexen te komen. De indexen per soort worden daarbij aangepast, maar alleen gedurende het berekenen van de groepsindexen.1. Van de indexen per soort wordt het maximum van de tijdreeks op 100 gezet. Bij soorten die gedurende de tijdreeks zowel in hele lage als hele hoge absolute aantallen voorkomen wordt op deze manier - in combinatie met het instellen van een minimum indexwaarde van 1 - vermeden dat een toename van 1 naar 2 individuen eenzelfde effect op de indicator heeft als een toename van 1000 naar 2000 individuen. 2. Als er van een soort in de eerste jaren geen indexcijfers beschikbaar zijn dan worden deze eerst met een kettingmethode afgeleid uit de indexcijfers van andere soorten. Voor aantal nieuw komende soorten zijn ontbrekende indexcijfers in de eerste jaren het gevolg van het niet voorkomen van de soort. Deze jaren zijn als harde nul ingevuld. Het gaat om de volgende soorten met aangegeven het jaar van het eerst verschijnen in Nederland: gaffelwaterjuffer (2003), kleine tanglibel (1996), gaffellibel (1995), zuidelijke glazenmaker (1994), zuidelijke keizerlibel (1997), zuidelijke oeverlibel (1995), Vuurlibel (1995), zwervende heidelibel (1995), zuidelijke heidelibel (2004) en bandheidelibel (1994).3. Vanwege de onmogelijkheid meetkundig te middelen wanneer de waarde 0 deel uitmaakt van de verzameling, worden indexcijfers van 0 opgehoogd naar 1. Indexcijfers die vallen tussen 0 en 1 worden eveneens opgehoogd naar 1.4. Grote populatietoenamen of -afnamen van het ene jaar t.o.v. het jaar ervoor komen van nature wel eens voor. Om de invloed van al te extreme toe- of afnamen van een soort op de indicator van een hele groep enigszins te temperen wordt, conform de methode van de mondiale Living Planet Index, een maximum gesteld aan de relatieve jaar-op-jaar toe- of afname van een factor 10.5. Om de groepsindicator te berekenen worden de (bewerkte) jaarlijkse indexcijfers meetkundig gemiddeld over alle soorten in de groep (Van Strien et al., 2016). Meetkundig middelen betekent dat een halvering van de populatiegrootte van een soort wordt gecompenseerd door de verdubbeling van die van een andere soort.6. Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017). In de jaren waarin veel soorten ontbreken is de indicator minder betrouwbaar, maar de omvang van deze onbetrouwbaarheid is onbekend.Een breed betrouwbaarheidsinterval betekent dat er enkele of meerdere soorten zijn met minder betrouwbare indexcijfers (grote standaardfouten). Daardoor zal ook het jaarcijfer van de indicator minder betrouwbaar zijn en is het precieze verloop van de trendlijn minder goed te bepalen. Een smal betrouwbaarheidsinterval betekent dat de indexcijfers van de meeste soorten heel betrouwbaar zijn (kleine standaardfouten). Ook indexcijfers van soorten die sterke jaar-op-jaar schommelingen vertonen, kunnen heel betrouwbaar zijn. Uit de trendschattingen en betrouwbaarheidsintervallen daarvan zijn trendklassen afgeleid.7. De trendlijn wordt herschaald zodat de trend in het beginjaar (of een ander gekozen jaar) op 100 staat.Rode Lijst IndicatorDe Rode Lijst Indicator is gebaseerd op het aantal soorten op de Rode Lijst per jaar (RLI-Lengte). De variant RLI-kleur telt ook de verschuivingen tussen de categorieën op de Rode Lijst mee (Van Strien et al., 2014). Hoe hoger de indexwaarde, hoe langer (RLI-lengte) of hoe roder (RLI-kleur) de Rode Lijst is. Bij een langere Rode Lijst worden meer soorten bedreigd in hun voortbestaan, een 'rodere' Rode Lijst duidt erop dat de mate waarin soorten bedreigd worden gemiddeld is toegenomen.
Basistabel
De indexen van de afzonderlijke soorten met hun trendklasse staan onder het tabblad afzonderlijke soorten onder download data.
Geografische verdeling
Nederland
Andere variabelen
Geen
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
CBS (2023). Meetprogramma's voor flora en fauna. Kwaliteitsrapportage NEM over 2022. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.Soldaat, L., J. Pannekoek, R. Verweij, C. van Turnhout en A. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347.Strien, A.J. van, C.A.M. van Swaay en T. Termaat (2013). Opportunistic citizen science data of animal species produce reliable estimates of distribution trends if analysed with occupancy models. Journal of Applied Ecology 50: 1450-1458.Strien, A.J. van, et al. (2016). Modest recovery of biodiversity in a western European country: The Living Planet Index for the Netherlands. Biological Conservation 200: 44-50.Strien, A.J. van & R.H.A. van Grunsven (2023). In the past 100 years dragonflies declined and recovered by habitat restoration and climate. Biological Conservation, Volume 277, January 2023.Szabo, J.K., Vesk, P.A., Baxter, P.W.J. en Possingham, H.P. (2010). Regional avian species declines estimated from volunteer-collected long-term data using List Length Analysis. Ecological Applications 20: 2157-2169.
Betrouwbaarheidscodering
C. Schattingen van de trends in verspreiding zijn gebaseerd op niet-gestandaardiseerde metingen die met een geavanceerde statistische methode zijn geanalyseerd.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
19
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
18
versie‎
17
versie‎
16
versie‎
15
versie‎
14
versie‎
13
versie‎
12
versie‎
11
versie‎
10
versie‎
09
versie‎
08
versie‎
07
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CLO (2023). Trend van libellen, 1850-2022 (indicator 1387, versie 18, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.