Mondiale CO2-emissies door gebruik van fossiele brandstoffen en cementproductie per regio, 1990-2009
U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.
Ondanks de wereldwijde crisis is de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen in 2009 gelijk gebleven. De sterke toename van CO2-uitstoot in snel groeiende ontwikkelingslanden als China en India doet de daling in de geïndustrialiseerde landen volledig teniet.
Voor uitleg van de legenda in de figuur, zie de technische toelichting onderaan deze pagina.
Wereldwijde uitstoot koolstofdioxide niet gestegen in 2009
Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft becijferd dat de uitstoot in de geïndustrialiseerde landen daalde met zeven procent. In China nam de uitstoot toe met 9 procent en in India met 6 procent. Bij elkaar opgeteld betekent dit dat de uitstoot van CO2 in 2009 wereldwijd vrijwel gelijk is gebleven, voor het eerst sinds 1992 (Olivier en Peters, 2010). Deze daling hangt echter samen met de economische crisis. Veel productiecapaciteit is stilgelegd, maar deze kan bij aantrekkende groei weer in bedrijf genomen worden. Bij herstel is de kans groot dat de emissies snel oplopen in de geïndustrialiseerde landen. Ter vergelijking, sinds 2002 bedroeg de jaarlijkse toename van de CO2-uitstoot circa 3,5%. In 2008, toen de effecten van de kredietcrisis zichtbaar werden, nam de wereldwijde uitstoot al minder sterk toe, met ongeveer 1,5%. Ook bij eerdere recessies stokte de jaarlijkse groei van de CO2-uitstoot tijdelijk, zoals bij de recessies die volgden op de grote stijgingen in de olieprijs in 1974-1975 en 1980-1982. Het Internationaal Energieagentschap (IEA, 2009) had voorspeld dat de uitstoot in 2009 met 2,6 procent zou afnemen, de grootste daling in veertig jaar. De PBL-berekeningen komen niet uit op een dergelijke scherpe daling.
Grote regionale verschillen tussen geïndustrialiseerde landen, China en India en overige landen
De recessie in de OESO-landen ging gepaard met een sterke daling in de productie van energie-intensieve industrieën zoals staalproductie en basischemie, raffinaderijen en bij elektriciteitscentrales. In Europa, waar de CO2-uitstoot van de industrie is gereguleerd onder de Emissiehandel (ETS), daalde de industriële CO2-uitstoot met 11,6% (Reuters, 2010). In de Verenigde Staten daalde de uitstoot door verbranding van fossiele brandstoffen met 11% en bij de elektriciteitsproductie met 9% (IEA, 2010).
- De totale CO2-uitstoot in de Europese Unie (15 landen) daalde met 7% tot 3,1 miljard ton. In de Verenigde Staten daalde de CO2-uitstoot met 7% tot 5,3 miljard ton. De totale CO2-uitstoot in Japan daalde met 11% tot 1,2 miljard ton en in Rusland met 9% naar 1,6 miljard ton CO2. In de geïndustrialiseerde landen die een reductiedoel hebben in het kader van het Kyoto Protocol daalde de uitstoot met 7%.
- In China steeg de CO2-uitstoot in 2009 daarentegen met 9% tot 8,1 miljard ton (Olivier en Peters, 2010). Deze groei is het gevolg van de implementatie van een groot economisch stimuleringspakket sinds eind 2008, bestaande uit investeringen in de vervoersinfrastructuur en voor de wederopbouw van het door in 2008 een aardbeving getroffen gebied Sichuan.
- In India, waar de binnenlandse vraag driekwart bedraagt van de nationale economische output en dat daardoor relatief onaangetast bleef door de kredietcrisis, nam de CO2-uitstoot in 2009 toe met 6% tot 1,7 miljard ton CO2. Daarmee neemt India de vijfde plaats over van Rusland in de wereldrangorde van CO2-emitters.
- In andere ontwikkelingslanden is het beeld meer diffuus, variërend van landen met een stijging van de uitstoot, zoals Iran, Indonesië en Zuid-Korea, en landen met een dalende uitstoot, zoals Brazilië, Saoedi-Arabië, Zuid-Afrika en Taiwan. De totale CO2-uitstoot van deze landen veranderde nauwelijks in 2009.
Verdubbeling van de wereldwijde CO2-uitstoot sinds 1970
De mondiale CO2-emissie nam toe van 15,5 miljard ton in 1970 via 22,5 miljard ton in 1990 naar 31,3 miljard ton in 2009. Dit is een toename van bijna 40% sinds 1990 en een verdubbeling sinds 1970 (zie tweede tabblad boven de figuur).
Het aandeel van ontwikkelingslanden in de mondiale CO2-uitstoot ligt nu met 53% hoger dan dat van de industrielanden met een reductieverplichting in het kader van het Kyoto-protocol (44%). De resterende 3% is afkomstig van de internationale zeescheepvaart en luchtvaart.
De hier gepresenteerde voorlopige emissiecijfers zijn exclusief de CO2-emissies door bos- en veenbranden en door de afbraak van onverbrande biomassa en van veenlagen. Die emissies vinden vooral plaats in de ontwikkelingslanden. Als die worden meegeteld dan verhogen ze het mondiale CO2-emissietotaal dat wij hier beschouwen met 20%, hoewel de uitstoot jaarlijks sterk kan fluctueren en ook een hoge mate van onzekerheid kent.
Australië hoogste CO2-uitstoot per persoon
Omdat de bevolkingsomvang en het niveau van economische ontwikkeling sterk verschilt tussen landen, laat de CO2-emissie per persoon een heel andere volgorde zien dan de uitstoot per land. Australië staat dan op de eerste plaats en de Verenigde Staten op de tweede plaats van de top-25 landen met de hoogste uitstoot in 2009. Sinds 1990 nam de CO2-uitstoot per persoon in de Verenigde Staten af van 19,5 naar 17,2 ton CO2 per persoon. In de EU-15 daalde deze van 9,1 naar 7,9 ton CO2/persoon, terwijl in China deze toenam van 2,2 naar 6,1 ton CO2/persoon (zie derde tabblad boven de figuur).
Door de snelle economische ontwikkeling is de uitstoot per persoon in China nu bijna op eenzelfde niveau als gebruikelijk binnen de groep geïndustrialiseerde landen van bijlage I van het Kyoto-protocol en is vrijwel gelijk aan de CO2-uitstoot per persoon in Frankrijk (Olivier en Peters, 2010). Deze veranderingen weerspiegelen de grote economische ontwikkeling van China, de structurele veranderingen in de nationale en mondiale economie en de impact van klimaat- en energiebeleid.
Trends in verbruik van fossiele brandstoffen en cementproductie
Verbranding van fossiele brandstoffen is goed voor circa 91% van de totale CO2-uitstoot exclusief bosbranden (EDGAR 4.1, JRC / PBL, 2010).
- Olie: BP (2010) meldt dat het wereldwijde olie-verbruik in 2009 daalde met ongeveer 1,7%, de grootste daling sinds 1982 (met inbegrip van een schrikkeldagcorrectie voor 2008). Ook hier is een verschil te zien tussen de OESO-landen en niet-OESO-landen: een daling van 4% in de OESO-landen tegenover een groei van 2% in de niet-OESO-landen China, India en het Midden-Oosten.
- Aardgas: het verbruik van aardgas daalde wereldwijd met 2,1%, de grootste daling ooit. Het aardgasverbruik in de OESO-landen daalde met 3%, voornamelijk als gevolg van de recessie die zijn invloed had op de basischemie, maar Rusland vertoonde met 6% de grootste daling, zelfs met koudere wintermaanden dan in 2008.
- Steenkool: het verbruik van steenkool bleef constant, maar met grote verschillen per regio: in de OESO-landen en de voormalige Sovjet-Unie daalde het verbruik met 10 en 13%, wederom de grootste daling ooit gemeten. Volgens BP is dit een gevolg van de recessie die een grote impact heeft op de productie van staal en de elektriciteitssector, die voor een groot deel afhankelijk zijn van steenkool. In andere landen steeg het verbruik van kolen met 7%, waarbij China goed was voor 95% van de stijging (BP, 2010).
Ondanks de recessie in de industrielanden nam de productie van cement in 2009 wereldwijd met 8% toe doordat de productie toenam in China (+17%), Pakistan en Rusland (+3%) en in Brazilië en India (+2%), waarbij de CO2-uitstoot van het gebruik van kalksteen bij de productie van cementklinker met 7% toenam omdat het gemiddelde aandeel van klinker in cement nog steeds afneemt. De productie van ruw staal nam wereldwijd met 8% af, met afnames in alle landen met uitzondering van China (+13%), Iran (+9%) en India (+3%).
Trends in hernieuwbare energiebronnen
Het toegenomen gebruik van nieuwe hernieuwbare energiebronnen, zoals windenergie en biobrandstoffen, heeft een duidelijk effect op de mondiale trend in CO2-emissies.
- Het totale windvermogen in de wereld nam met 31% toe in 2009 (GWEC, 2010). Een derde van de nieuwe installaties werd in China geplaatst. Voor het vijfde jaar op rij heeft China het windvermogen verdubbeld.
- Het totale vermogen aan zonne-energie (fotovoltaïsch vermogen) nam met 46% toe in 2009. Daarvan werd 70% in Europa geïnstalleerd. In Europa bedroeg de toename circa 50% ten opzichte van 2008 (EPIA, 2010). Ook de Verenigde Staten is 50% meer vermogen geïnstalleerd in 2009. In China is het vermogen verdubbeld in 2009.
- Voor grootschalige waterkracht, leidt China nu de wereld met 19% van de mondiale productie, ruim voor Brazilië en de Verenigde Staten met een aandeel van 12% elk.
De jaarlijkse toename van het gebruik van biobrandstoffen in het wegvervoer was minder sterk dan in afgelopen jaren en bedroeg ongeveer 15% in 2009 (Olivier en Peters, 2010). In Brazilië en de VS waren de toenames 17% en 12%, terwijl in Duitsland, dat all het gebruik met 2% afnam. Het verbruik van ethanol en biodiesel vertegenwoordigt nu ongeveer 3% van de wereldwijde brandstoffen voor het wegvervoer. De CO2-uitstoot zou met eenzelfde percentage verminderen als alle biobrandstoffen op een duurzame manier zouden zijn geproduceerd. In de praktijk is dat echter netto slechts zo'n 35% tot 80% (Eijckhout et al., 2008; Edwards et al., 2008) en daarbij zijn de indrectie effecten zoals extra ontbossing (Ros et al., 2010). Een voorbeeld hiervan is biodiesel geproduceerd uit palmolie van plantages op ontboste en gedeeltelijk gedraineerde veengronden. Het netto-effect zal dus circa 1 à 2% bedragen (exclusief mogelijke indirecte effecten).
Klimaatbeleid
De CO2-emissies zijn onderdeel van het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties. CO2-emissies van verbranding van kolen, olie en gas maken circa 75% uit van de totale broeikasgasemissies die onderdeel uitmaken van het Kyoto Protocol. Volgens dit protocol zullen de meeste industrielanden, inclusief die in Oost-Europa en de belangrijkste landen van de voormalige Sovjet-Unie, de groei van hun emissies van broeikasgassen in de periode 2008-2012 gemiddeld met 5,2% beperken ten opzichte van hun uitstoot in 1990. De Verenigde Staten doen niet aan mee aan het Kyoto Protocol.
Bronnen
- Olivier,J.G.J.,J.A.H.W. Peters (2010), No growth in total global CO2 emissions in 2009. PBL Bilthoven. Rapportnummer 500212001.
- BP (2010), BP Statistical Review of World Energy 2009.
- Eickhout, B., G.J. van den Born, J. Notenboom, M. van Oorschot, J.P.M. Ros, D.P. van Vuuren, H.J. Westhoek, (2008), Local and global consequences of the EU renewable directive for biofuels. Testing the sustainability criteria. Rapportnummer 500143001. PBL, Bilthoven.
- Edwards, R., J-F. Larivé, V. Mahieu, P. Rouveirolles (2008), Well-to-Wheels analysis of future automotive fuels and powertrains in the European context. TANK-to-WHEELS Report; Version 3, October 2008. JRC/CONCAWE/EUCAR, Ispra. Internet: http://ies.jrc.ec.europa.eu/WTW
- EIA (2010b), May 2010 Monthly Energy Review. Table 2.5, Release Date: May 27, 2010.
- EPIA (2010), Global Market Outlook for Photovoltaics until 2014. May 2010 update. European Photovoltaic Industry Association, Brussels. (pdf)
- IEA, (2009), CO2 from fuel combustion. 2009 Edition. International Energy Agency, Paris.
- GWEC (2010), Global wind 2009 report. Global Wind Energy Council.
- JRC/PBL (2010), Emission Database for Global Atmospheric Research (EDGAR), release version 4.1. European Commission, Joint Research Centre (JRC)/Netherlands Environmental Assessment Agency (PBL) In prep.
- J.G.J. Olivier en J.A.H.W. Peters (2010). No growth in total global CO2 emissions in 2009. PBL publication number 500212001. Netherlands Environmental Assessment Agency (PBL), Bilthoven, June 2010.
- Reuters (2010), U.N. forecasts less than 1 billion Kyoto offsets by 2012. 6 May 2010
- Ros, J.P.M., K.P. Overmars, E. Stehfest, A.G. Prins, J. Notenboom and M. van Oorschot (2010), Identifying the indirect effects of bio-energy production. Report no. 500143003. PBL, Bilthoven.
- EIA (2010), U.S. Carbon Dioxide Emissions in 2009: A Retrospective Review. Energy Information Administration, U.S. Department of Energy, 5 May 2010.
Relevante informatie
- Mondiale emissie koolstofdioxide per sector, 1970-2004
- Mondiale broeikasgasemissies, 1970-2004
- Emissie broeikasgassen in Europa, 1990 - 2018
- Emissies broeikasgassen, 1990-2022
- Inleiding tot het broeikaseffect
- Klimaatverandering: beleid ter vermindering van broeikasgasemissies
- Concentratie broeikasgassen, 1950-2018
- Versterkte Broeikaswerking, 1950-2018
- Een uitgebreide referentiedatabase EDGAR met wereldwijde emissies van broeikasgassen per land voor de periode 1970-2005 is te vinden op de website van het het Joint Research Centre (JRC).
- Uitgebreide internationale statistieken met mondiale energieproductie en sectoraal energiegebruik per land en CO2-emissies van verbranding van fossiele brandstoffen voor de periode 1960/1971-2007 zijn te vinden op de website van het Internationaal Energie Agentschap in Parijs.
- Beknopte maar actuele internationale statistieken met mondiaal energieproductie en gebruik per land en per energiedrager voor de periode 1965/70/80 tot en met 2009 is te vinden op in de BP Statistical Review of World Energy, die ook op internet beschikbaar is (als PDF- en Excel-files)
- Informatie over de officieel door landen gerapporteerde broeikasgasemissies is te vinden op de website van het VN-Klimaatsecretariaat.
- Informatie over de toekomstige mondiale ontwikkelingen zijn te vinden in de Global Environmental Outlook 4, waaraan het MNP ook heeft meegewerkt.
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- Mondiale CO2-emissies van fossiel energiegebruik per regio
- Omschrijving
- De CO2-emissiecijfers omvatten naast de emissies door gebruik van fossiele brandstoffen ook de emissies door cementproductie en andere toepassingen waarbij kalksteen of dolomiet gebruikt wordt, van niet-energetisch gebruik van brandstoffen in de ijzer- en staalproductie en in de basischemie (bijv. ammoniakproductie) en de emissies door afblazen en affakkelen van ongebruikt gas dat vrijkomt bij de olie- en gaswinning. Mondiaal gezien dragen de laatste activiteiten ongeveer 10% bij aan de totale CO2-emissies (exclusief bosbranden). De zeer geringe CO2-emissies van ondergrondse kolenbranden in China en elders zijn ook meegenomen.
- Verantwoordelijk instituut
- Planbureau voor de Leefomgeving, J.G.J. Olivier
- Berekeningswijze
- De CO2-emissiecijfers voor 2006 en 2007 zijn voor energiegebruik gebaseerd op cijfers van het Internationaal Energie Agentschap (IEA, 2009) en voor 2008 en 2009 op voorlopige schattingen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), waarbij gebruikt gemaakt is van de recent door de oliemaatschappij BP gepubliceerde energiestatistieken (BP, 2010). Voor andere bronnen zijn de CO2-emissiecijfers gebaseerd op cijfers voor productie van cement, kalk en ammoniak tot en met 2009 van US Geological Survey (USGS, 2010), met uitzondering van cementproductie voor China in 2009 (China Weekly News, 2010). Daarnaast is gebruik gemaakt van recente statistieken voor staalproductie (WSA, 2010) en voor affakkelen en afblazen van gas (GGFR, 2010) In de berekeningen zijn de nieuwe standaard IPCC-emissiefactoren voor CO2 gebruikt (IPCC, 2006).
De CO2-emissies voor de periode 1970 tot en met 2005 zijn gebaseerd op cijfers uit de EDGAR 4.1 studie van het Joint Research Centre (JRC) van de Europese Commissie en het PBL, waarbij gebruik is gemaakt van de nieuwste richtlijnen voor de methoden voor berekening van de uitstoot van broeikasgassen en de nieuwe standaardemissiefactoren uit 2006 (IPCC, 2006).
CO2-emissies van ontbossing/landgebruik zijn niet meegenomen. Dit betreft bos- en veenbranden, biologische afbraak van overblijvende biomassaresten na verbranding en biologische afbraak van veen in deels gedraineerde veengronden. Voor de trend in alle CO2-emissies, inclusief bronnen als cementproductie, bosbranden en ontbossing, veenbranden en biologische afbraak van biomassaresten, zie:Mondiale koolstofdioxide-emissie per sectorDe emissies van alle bronnen van broeikasgassen, inclusief methaan, lachgas en fluorhoudende gassen, wordt toegelicht in:Mondiale broeikasgasemissies - Basistabel
- -
- Geografische verdeling
- -
- Andere variabelen
- CO2 per eenheid van bruto binnenlands product
- Verschijningsfrequentie
- Jaarlijks in juni
- Achtergrondliteratuur
- J.G.J. Olivier en J.A.H.W. Peters (2010). No growth in total global CO2 emissions in 2009. PBL publication number 500212001. Netherlands Environmental Assessment Agency (PBL), Bilthoven, June 2010.
- Opmerking
- Annex I-landen in het VN-Klimaatverdrag: landen met een jaarlijkse rapportageverplichting van hun emissies, ook wel de geïndustrialiseerde landen of meer ontwikkelde landen genoemd, bestaande uit: landen in 1990 horend tot de OESO, deze worden ook wel "Annex-II-landen" genoemd (blauwtinten in de figuur); Economieën In Transitie: Oost-Europese landen en landen van de voormalige Sovjet-Unie (groentinten in de figuur). Annex B-landen in het Kyoto Protocol: landen met een bindende limiet van hun emissies in de periode 2008-2012. Dit zijn dezelfde landen als de Annex I-groep, behalve Turkije en Wit-Rusland, die geen emissielimiet hebben. Daarnaast hebben de VS en Australië besloten het Protocol niet te ratificeren.De 'niet-Annex I-landen' zijn dus de overige landen, ook wel ontwikkelingslanden genoemd (roodtinten in de figuur). Deze hebben alleen een meer algemene periodieke rapportageverplichting over hun gevoerde klimaatbeleid (ongeveer eens per 4 jaar).
Internationaal transport (bruin in de figuur) is de totale uitstoot van internationale luchtvaart en scheepvaart, die niet tot een landtotaal wordt gerekend.20 september 2010: fout hersteld in de tekst: Australië heeft de hoogste CO2-emissie per inwoner in 2009 en niet de Verenigde Staten (figuur is correct). - Betrouwbaarheidscodering
- De onzekerheid in de emissies van de meeste bronnen van verbranding van fossiele energie wordt geschat op gemiddeld circa 5%. Voor de geïndustrialiseerde landen die deel uitmaken van Annex I van het Kyoto Protocol zijn de totale CO2-emissies per land in EDGAR 4.1 in het algemeen binnen 3% van de officieel door de landen zelf gerapporteerde emissies, met uizondering van enkele Economieën in Transitie.De emissies van de meeste ontwikkelingslanden wordt als minder zeker geschat, circa 10% onzekerheid. De onzekerheid in de emissietrends is meestal echter minder groot. Een uitzondering is internationale scheepvaart en luchtvaart, waarvan de emissies een veel grotere onzekerheid hebben, omdat in nationale energiestatistieken soms verschillende definities voor zogenaamde 'marine bunkers' en internationale luchtvaart worden gebruikt.
De BP-raming voor recente jaren lijkt redelijk betrouwbaar. Op basis van eerdere BP-cijfers werd de toename voor 2005 op 3,3% geschat. Met de later verschenen IEA-cijfers voor 2005 was dit 3,2%. Voor 2004 was het verschil ook slechts 0,1%. Per land kunnen de onzekerheden groter zijn, vooral bij landen met een groot aandeel in de internationale scheepvaart (zogenoemde bunkerbrandstof) en met een groot aandeel in brandstofgebruik voor non-energetische doeleinden. Daarnaast zijn energiecijfers voor snel veranderende landen als China minder nauwkeurig dan die van de traditionele industrielanden in de OESO.Andere recente analyses van het gebruik van fossiele brandstoffen en cementproductie suggereren dat de onzekerheid in de CO2-emissies voor de VS circa 2 tot 3% kan zijn en mogelijk 15 to 20% voor China (Gregg et al., 2008). Deze schatting voor China is echter gebaseerd op de revisies van de energiestatistieken voor de overgangsperiode eind jaren '90 en zou dus wellicht niet op de meer recente statistieken van toepassing kunnen zijn. Gebaseerd op de revisies van emissieschattingen van de IEA schat het PBL de onzekerheid in de voorlopige emissieschattingen voor China op circa 10%.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2010). Mondiale CO2-emissies door gebruik van fossiele brandstoffen en cementproductie per regio, 1990-2009 (indicator 0533, versie 05, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.