Kans op een Elfstedentocht, 1901 - 2017

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

De jaarlijkse kans op een Elfstedentocht is over de afgelopen eeuw aanvankelijk iets toegenomen van 20% in 1901 naar 26% rond 1950. Daarna is de kans sterk afgenomen naar 6,7% in 2017. Dit betekent dat een Elfstedentocht op dit moment gemiddeld eens in de 15 jaar georganiseerd kan worden.

Elfstedentocht en ijsdikte

De jaargemiddelde temperatuur in Nederland neemt toe en de frequentie van perioden met extreme koude neemt af. Perioden met ijsdiktes van 15 cm of meer zijn daarmee ook afgenomen. Zulke ijsdiktes zijn nodig om de Friese Elfstedentocht te kunnen organiseren (Lolkema, 2006).

De kans op een Elfstedentocht is berekend door eerst de relatie te bepalen voor maximale ijsdiktes per jaar in Friesland en een eenvoudige meteo-indicator. Deze maximale ijsdiktes zijn berekend over de periode 1901-2000 met het KNMI-ijsaangroeimodel van Wessels (Bruijn et al. 2014). De afgeleide meteorologische indicator is de gemiddelde temperatuur van de koudste aaneengesloten periode van 15 dagen in een winter en gemeten in De Bilt (Brandsma, 2016).

Afgeleid is dat een indicatorwaarde van -4,2 °C in goede benadering overeenkomt met een gemodelleerde ijsdikte van 20 cm. Historisch gezien kon de Elfstedentocht in vrijwel alle gevallen georganiseerd worden bij indicatorwaarden lager dan -4,2 °C. Met een statistisch tijdreeksmodel is vervolgens bepaald hoe de indicator trendmatig is veranderd over de hele meetperiode 1901-2017. Met dit trendmodel is vervolgens berekend hoe de jaarlijkse kans op onderschrijding van de -4,2 °C is veranderd (zie beide figuren). De berekeningsmethode is uitgelegd in Visser en Petersen (2009).

Kans op een Elfstedentocht neemt af

Uit de berekeningen blijkt dat de kans op een Elfstedentocht 20% bedraagt in 1901 en oploopt naar een kans van 26% rond 1950. Daarna treedt een sterke daling op naar 6,7% in 2017. Genoemde kansen kunnen ook uitgedrukt worden in gemiddelde terugkeertijden. Een kans van 6,7% betekent dat een Elfstedentocht gemiddeld eens in de 15 jaar georganiseerd kan worden. Een kans van 25% betekent dat dat gemiddeld eens per vier jaar kan.

Ook is bepaald in hoeverre veranderingen in de kans op een Elfstedentocht statistisch significant zijn. De kans van 6,7% in 2017 is statistisch significant lager dan alle kansen in de periode 1905-1995. Verder kan gesteld worden dat de kans op een Elfstedentocht sterk en significant is afgenomen sinds 1950. Maar de kans in het begin van de twintigste eeuw (1901) is net niet significant hoger dan nu (winter 2016/2017).

Overigens is de onzekerheid in de schattingen groot. De geschatte terugkeertijd in 2017 bedraagt eens per 15 jaar, met een ondergrens van eens per 6 jaar en een bovengrens van eens per 46 jaar. Deze zeer ruime marge komt doordat de jaar-op-jaar-variabiliteit van de toegepaste temperatuurindicator erg groot is.

Deze grote variabiliteit heeft ook gezorgd voor een bijstelling van de kansen op een Elfstedentocht. Visser en Petersen (2009) schatten deze kans in 2008 op eens in de 18 jaar, met een onzekerheidsmarge van 7 jaar en 64 jaar. Door de recente reeks van relatief koude winters is de trend in de Elfstedentocht-indicator iets gunstiger komen te liggen (in het voordeel van de schaatsers).

Ondanks de afnemende kansen kon de Elfstedentocht bijna gereden worden in februari 2012 (individuele rijders konden de route rijden). Een uitvoerige uitleg van de weersomstandigheden in deze winter is gegeven door De Vries en Westrhenen (2012).

We merken nog op dat soms gedacht wordt dat het voorkomen van 'Elfsteden-winters' samenhangt met de 11-jarige zonnevlekcyclus. Een historische analyse van strenge winters laat echter zien dat zo'n verband niet aanwezig is (al zit er wel soms 11 jaar tussen twee opeenvolgende tochten, zoals 1986 en 1997). Zie Oldenborgh et al. (2013).

Relatie met klimaatverandering

Als de gemiddelde temperatuur in Nederland stijgt, zal de kans op extreme koude ook afnemen. Onderzoek heeft laten zien dat de gemiddelde temperatuur van de koudste periode van 15 aaneengesloten dagen minder snel stijgt dan de jaargemiddelde temperatuur in Nederland. Verder is de jaar-op-jaar-variatie in wintertemperaturen veel groter dan in de andere seizoenen.

Toch zijn de vooruitzichten voor Elfstedentochten in de toekomst zeer ongunstig.
Uit de 2014-scenario's van het KNMI blijkt dat de kans op perioden met extreme koude sterk zullen dalen. De kans op een Elfstedentocht neemt daarmee ook sterk af. Een analyse van koude perioden in de toekomst, op Europese schaal, is gegeven door De Vries et al. (2012).

Bronnen

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
De kans op een Elfstedentocht
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
Planbureau voor de Leefomgeving, op basis van data van KNMI. Auteur: Hans Visser
Berekeningswijze
De berekeningsmethode is uitgelegd in Visser en Petersen (2009).
Basistabel
Daggemiddelde temperaturen voor station 'De Bilt' van het KNMI. Dagwaarden voor station De Bilt zijn recentelijk gehomogeniseerd (Brandsma, 2016).
Geografische verdeling
-
Verschijningsfrequentie
onregelmatig
Achtergrondliteratuur
Visser, H. en Petersen, A.C. (2009). The likelihood of holding outdoor skating marathons in the Netherlands as a policy-relevant indicator of climate change. Climatic Change 93, p.39-54.
Betrouwbaarheidscodering
De onzekerheid in de schattingen is groot. De geschatte terugkeertijd in 2017 bedraagt eens per 15 jaar, met een ondergrens van eens per 6 jaar en een bovengrens van eens per 46 jaar. Deze zeer ruime marge komt doordat de jaar-op-jaar-variabiliteit van de toegepaste temperatuurindicator erg groot is. De onzekerheid in de trend is ook in de figuren opgenomen.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
07
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CLO (2018). Kans op een Elfstedentocht, 1901 - 2017 (indicator 0510, versie 06, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.