Externe veiligheidsrisico's: de kans op een ongeluk (inleiding)
U bekijkt op dit moment een afgesloten indicator. Deze indicator wordt niet meer bijgewerkt. De reden hiervoor staat hieronder vermeld. De archiefversies van deze indicator (indien aanwezig) zijn nog wel beschikbaar.
Deze indicator wordt niet meer geactualiseerd.
Informatie over veiligheidsrisico's is te vinden bij het RIVM
De overheid voert beleid om de risico's voor de omgeving van een vliegveld, een bedrijf of van een transport van gevaarlijke stoffen aan te pakken. Dit beleid valt onder de noemer 'externe veiligheid'. Wat is 'externe veiligheid'? Hoe zit het beleid in elkaar? En wat staat er verder in het Milieucompendium over externe veiligheid?
Wat is externe veiligheid?
Bij externe veiligheid gaat het om risico's die omwonenden lopen door vliegverkeer en door de productie, het gebruik, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Ongelukken in de horeca, zoals de cafébrand in Volendam, vallen er buiten. Bij de vuurwerkramp in Enschede, met grote schade voor de directe omgeving van de vuurwerkfabriek, gaat het wel om externe veiligheid.
In het overheidsbeleid voor externe veiligheid staat dus de omgeving van een bedrijf of van een transport van gevaarlijke stoffen centraal. De veiligheid van mensen die zich binnen een bedrijf bevinden, is onderdeel van het ARBO-beleid.
Soort bedrijven
Voorbeelden van soorten bedrijven, die onder het externe veiligheidsbeleid vallen, zijn: luchthavens, spoorwegemplacementen, LPG-tankstations en grote chemische bedrijven. Daarbij gaat het niet alleen om de bedrijfsplekken zelf, maar ook om het vervoer van en naar zulke plaatsen. Bedrijven die een groot risico vormen, omdat er grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen zoals chloor omgaan, worden verplicht om veiligheidsrapporten op te stellen. Deze veelal grote chemische bedrijven worden VR-plichtige bedrijven genoemd. In een 'veiligheidsrapport' beschrijft een bedrijf - volgens wettelijke voorschriften - onder meer hoe het bedrijf er uitziet en welke maatregelen zijn genomen om de risico's terug te dringen en te beheersen. Elke vijf jaar, of tussentijds bij grote veranderingen in het bedrijf, moet een dergelijk rapport aan de overheid - provincie of gemeente - worden overlegd (VROM, 1993 en 1999).
Wat bepaalt nu een risico?
Hoe groot een risico is, hangt af van verschillende zaken. Om te beginnen van de omvang van het bedrijf en de aard van de activiteiten die daar plaatsvinden, inclusief het transport van en naar de bedrijfsplek. Zo is het produceren van stoffen vaak risicovoller dan het opslaan ervan. Daarbij speelt de mate waarin de regels worden nageleefd een belangrijke rol. Tot slot wordt het risico bepaald door het aantal mensen dat in de omgeving van het bedrijf woont. De vuurwerkramp in Enschede laat goed zien dat er drie factoren in het spel waren: de omvang van het bedrijf waar het vuurwerk was opgeslagen (of de hoeveelheid opgeslagen vuurwerk), de gebrekkige naleving van de regels en het feit dat het bedrijf dicht bij een woonwijk lag.
Hoe groot is een risico en voor wie?
Het risico dat een bepaald bedrijf veroorzaakt, wordt onder andere berekend aan de hand van informatie over opzet en functioneren van het bedrijf en aan de hand van historische gegevens over aard, aantal en ernst van ongevallen met dodelijke slachtoffers in zulk soort bedrijven. Uit die berekening komen getallen die de kans uitdrukken dat dodelijk ongevallen plaatsvinden.
Het beleid onderscheidt twee soorten risico's
Het externe veiligheidsbeleid onderscheidt twee soorten risico's: het plaatsgebonden en het groepsrisico (VROM, 2004). Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans die een denkbeeldige persoon loopt om op een bepaalde plek dodelijk getroffen te worden door een ongeluk in een bedrijf. Bij het groepsrisico gaat het om een berekening van de kans op een ramp waarbij een groep personen in de buurt van een activiteit om het leven komt. U zult beide tegenkomen op de webpagina's over externe veiligheidsrisico's.
Plaatsgebonden risico
We kunnen de kans berekenen, dat zich op een bepaalde plaats over een periode van één jaar een dodelijk ongeluk voordoet, als direct gevolg van een incident in een bedrijf, indien zich op die plaats iemand bevindt. Hierbij is het dus niet van belang of op die plaats daadwerkelijk een persoon aanwezig is. We noemen dit risico, berekend voor een denkbeeldige persoon, het plaatsgebonden risico. Personen die ook effectief op een dergelijke plek verblijven, lopen dat risico. Zo hebben circa 110 personen die in de buurt van Schiphol wonen jaarlijks een kans van minimaal 1 op de 100 000 om dodelijk slachtoffer te worden van een ongeluk (dat wil zeggen: die kans hebben ze dit jaar en volgend jaar weer).
In Nederland heeft de overheid bepaald dat het plaatsgebonden risico in principe nergens groter mag zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dus: de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een bedrijfs- of transportongeval, mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Uiterlijk in 2010 moet dit beleidsdoel zijn gerealiseerd. Er zijn enkele uitzonderingen op deze regel, bijvoorbeeld wanneer dit niet mogelijk is vanwege internationale verplichtingen; denk aan de vrije doorvaart over de Westerschelde naar Antwerpen.
Het aantal mensen dat op dit moment in Nederland een kans heeft op een dodelijk ongeluk door te hoge bedrijfsrisico's groter dan 1 op 1 miljoen bedraagt minstens 20.400. Dat zijn dus mensen die in de buurt van reeds geïnventariseerde gevaarlijke plekken wonen. Voor een gebied van 130 km2 gelden beperkingen aan het gebruik. Daar is bijvoorbeeld woonbebouwing niet toegestaan.
Groepsrisico
Bij het berekenen van het risico is het - in plaats van uit te gaan van een denkbeeldig persoon - ook mogelijk om te kijken naar de werkelijk aanwezige bevolking en de verspreiding van die bevolking rond een bedrijf. Bepaald wordt dan hoe groot de kans is op één, tien of meer slachtoffers tegelijk onder die bevolking. Deze kans op een ramp van een bepaalde omvang heet het groepsrisico.
Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is onder andere afhankelijk van de omvang van de ramp en van de mate waarin de hulpverleners op de bestrijding ervan zijn voorbereid. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met tien dodelijke slachtoffers. Voor de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook getoetst aan een 'richtwaarde' die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met tien doden.
De kans dat een groep van minimaal tien mensen de dood vindt in de buurt van luchthavens blijkt bijvoorbeeld eens in de 1000 jaar te zijn. Bij spoorwegemplacementen is die kans eens in de 46 000 jaar. De kansen op ongelukken met 100 of meer doden zijn kleiner. De kans dat grotere ongelukken zich voordoen is bij LPG-stations het grootst: de kans dat bij LPG-stations in één keer meer dan 100 mensen omkomen is eens in de 5.000 jaar. Bij transport van gevaarlijke goederen over de weg is die kans eens in de 7.600 jaar en bij bedrijven die verplicht zijn een veiligheidsrapportage te maken eens per 430.000 jaar.
- Groepsrisico: de kans op een ramp in Nederland per activiteit, 2005
- Woningbouw nabij LPG-tankstations, 2003
Wat beoogt het beleid?
De overheid streeft in de eerste plaats naar het terugdringen van het plaatsgebonden risico. De overheid wil de mensen in Nederland, die wonen op een plek waar een niet-geaccepteerd risico heerst, meer veiligheid bieden. In principe mag na 2010 niemand meer op een plek wonen waar het risico groter is dan 1 op 1 miljoen (10-6).
Concreet zal de overheid zich inspannen om deze tekortkomingen te 'repareren'. Dat gebeurt volgens het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) (VROM, 2001) in drie stappen:
- Het registreren van risicovolle activiteiten en het informeren van burgers en overheden. Dit gebeurt in de vorm van risicokaarten (www.risicokaart.nl).
- Vervolgens wordt gekeken of alle gegevens kloppen, of de vergunningen in orde zijn en worden nageleefd, en of er een adequaat plan is voor rampenbestrijding.
- Tot slot moeten dan de tekortkomingen gerepareerd worden. Dat kan op verschillende manieren: met extra maatregelen in het bedrijf of door het afbreken van huizen in de omgeving. Als dat niet kan, dan is volgens het NMP4 "bedrijfsbeëindiging aan de orde". De te nemen maatregelen in een bedrijf kunnen heel divers zijn - van betere middelen voor brandbestrijding en opvang van weglekkende vloeistoffen tot het aanpassen van omvang en frequentie van transporten en het verminderen van productie- en opslaghoeveelheden.
Het beleid voor groepsrisico richt zich op het beheersen van de kans op een ramp met meerdere slachtoffers. Voor het groepsrisico geldt een orienterende waarde, die verder niet fungeert als norm maar als richtpunt. Overheden moeten iedere verandering boven of onder deze waarde verantwoorden (verantwoordingsplicht), omdat ook onder meer zelfredzaamhed en bestrijdbaarheid moeten worden meegenomen bij de de totale afweweging.
Bronnen
- VROM (1999). Besluit Risico's zware ongevallen. Staatsblad 234. Sdu, Den Haag.
- VROM (2001). Nationaal Milieubeleidsplan 4. Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid. Ministerie van VROM, Den Haag.
- VROM (2004). Besluit vaststelling milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid. Staatscourant dd. 17 mei 2004, nr 250. Sdu, Den Haag.
Relevante informatie
- Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. www.risicokaart.nl. Risicokaarten per provincie.
- RIVM. Bedrijven met risico op zware ongevallen (BRZO); bedrijvenlijst
- Ministerie van VROM. Dossier Externe Veiligheid
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- -
- Omschrijving
- -
- Verantwoordelijk instituut
- -
- Berekeningswijze
- -
- Basistabel
- -
- Geografische verdeling
- -
- Verschijningsfrequentie
- -
- Betrouwbaarheidscodering
- -
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2007). Externe veiligheidsrisico's: de kans op een ongeluk (inleiding) (indicator 0300, versie 05, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.