Energiebesparing in Nederland, 2000 - 2010

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

Het energiebesparingstempo in Nederland bedroeg in de periode 2000 - 2010 gemiddeld 1,1 % per jaar. De nationale energiebesparing nam vanaf het begin van de economische crisis in 2008 af. In 2010 is er weer een opleving te zien.

Landelijke energiebesparing

De energiebesparing in Nederland bedroeg in de periode 2000-2010 gemiddeld 1,1% per jaar, met een 95%-waarschijnlijkheidsmarge van 0,3%-punt (Gerdes en Boonekamp, 2012). De energiebesparing is berekend volgens het Protocol Monitoring Energiebesparing (Boonekamp et al, 2001; Gerdes en Boonekamp, 2012). De economische crisis van 2008 heeft een duidelijk negatief effect op het energiebesparingstempo gehad. Door lagere bezettingsgraden in de industrie werd energie minder efficiënt ingezet. Ook door minder investeringen in nieuwe, in de regel efficiëntere, installaties werd er minder energie bespaard. In 2007 werd nog een besparingstempo van 1,2% bereikt, maar in 2009 was het gemiddelde gezakt tot 1,0% per jaar. Als er na 2000 niet zou zijn bespaard, zou het energetisch verbruik in 2010 zo'n 11% hoger zijn geweest.

Energiebesparingstempo per sector

De besparing van huishoudens en industrie ligt iets boven het nationale niveau. De energiebesparing in de transportsector ligt duidelijk lager, maar met een opwaartse trend sinds 2008. De besparing in de land- en tuinbouw ligt juist duidelijk hoger dan nationaal. De besparing door warmte/krachtkoppeling (WKK) bij eindgebruikers is na 2004 weliswaar vooral bij de glastuinbouw sterk toegenomen, maar de laatste paar jaar neemt de WKK-besparing bij eindverbruikers nog maar weinig toe. Voor de dienstensector is vanwege grote onzekerheid in de energiestatistieken geen besparingscijfer berekend. Alhoewel het omzettingsrendement bij elektriciteitscentrales iets is toegenomen en er meer WKK's zijn ingezet bij stadsverwarming, is er ten opzichte van 2000 nauwelijks energie bespaard in de energiesector.
Voor een gedetailleerde analyse van de besparing per sector, zie:

Beleid energiebesparing

Alhoewel er in het regeerakkoord van het kabinet Rutte II geen nationale doelstelling is afgesproken voor energiebesparing, wordt er toch beleid gevoerd om energie te besparen. Dat is nodig om bijvoorbeeld het klimaatdoel te halen, maar ook om de kosten van het energieverbruik (voor huishoudens en bedrijven) te beperken. Ook geldt voor Nederland een niet-bindend Europees doel om van 2006 tot en met 2016 bijna 1% gemiddeld per jaar te besparen. Dat doel geldt echter niet voor het energieverbruik dat onder de Europese CO2-emissiehandel valt. In 2012 is er een nieuwe Europese Energie-efficiency richtlijn aangenomen. Daaruit volgen bindende doelstellingen voor energiebesparing voor Lidstaten. In de loop van 2013 zal er meer duidelijkheid komen over de doelstellingen voor Nederland.

Bronnen

  • Gerdes, J. en P.G.M. Boonekamp. (2012) Energiebesparing in Nederland 2000-2010. Energieonderzoek Centrum Nederland. ECN rapport ECN-E--12-061, december 2012.
  • Boonekamp, P.G.M.; H. Mannaerts, H.H.J. Vreuls en B. Wesselink (2001): Protocol Monitoring Energiebesparing. CPB, ECN, Novem, RIVM. ECN-C--01-129.
  • Gerdes, J. en P.G.M. Boonekamp. (2010) Energiebesparing in Nederland 2000-2008. Energieonderzoek Centrum Nederland, in samenwerking met AgentschapNL, PBL en CBS. ECN rapport ECN-E--10-073, december 2010.
  • Gerdes, J. en P.G.M. Boonekamp. (2009) Energiebesparing in Nederland 1995-2007. Energieonderzoek Centrum Nederland, in samenwerking met AgentschapNL, PBL en CBS. ECN rapport ECN-E--09-040, augustus 2009.

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Energiebesparing in Nederland, 1995-2010
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
Planbureau voor de Leefomgeving, Martijn Verdonk
Berekeningswijze
Energiebesparing is gedefinieerd als 'het uitvoeren van dezelfde activiteiten of vervulling van dezelfde functies met minder energiegebruik'. Om de energiebesparing vast te kunnen stellen moet dus worden bepaald hoe groot het energiegebruik zou zijn geweest als er niet zou zijn bespaard. Dit is het zogenaamde referentiegebruik. Het verschil tussen het gerealiseerde energiegebruik en het referentiegebruik leidt tot de besparing. In het protocol wordt dit principe toegepast voor zes eindgebruiksectoren (industrie, transport, huishoudens, diensten en landbouw), de energiesector en voor Nederland als geheel. De besparing wordt stapsgewijs als volgt bepaald:
besparing bij de energievraag bij eindgebruiksectoren, op basis van het verschil tussen het referentiegebruik en het gerealiseerde gebruik;
besparing bij de energieconversie bij eindgebruikers door de effecten van efficiëntere conversie bij eindgebruikers door warmte/kracht-installaties;
besparing bij de energieconversie en warmte/kracht-installaties in de energiesector. Met deze methode kan voor ieder jaar een besparingscijfer ten opzichte van een basisjaar, in dit geval 2000, worden berekend.
Basistabel
In beheer bij ECN
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Gijsen, A. en Boonekamp, P.G.M. (2004). Onzekerheden in energiebesparingscijfers. Rapport 773001030. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, in samenwerking met ECN.AgentschapNL. (2010). Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, Update 2010. Methodiek voor het berekenen en registreren van de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen. Publicatienummer 2DENB1013.
Betrouwbaarheidscodering
De gepresenteerde onzekerheid bestaat uit de onzekerheid in de energiestatistieken en de onzekerheid in het bepalen van het energiegebruik-voor-besparing. Deze twee gecombineerd geeft de uiteindelijke onzekerheid van de cijfers.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
07
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CLO (2013). Energiebesparing in Nederland, 2000 - 2010 (indicator 0435, versie 06, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.