Energiebesparing in Nederland, 2000 - 2008

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

Het energiebesparingtempo in Nederland bedroeg in de periode 2000 - 2008 gemiddeld 1,0 % per jaar. In 2008 is het tempo gedaald ten opzichte van de periode 2000-2007. Vanaf 2004 schommelt het besparingstempo rond de 1,1%.

Landelijke energiebesparing

De energiebesparing in Nederland bedroeg in de periode 2000-2008 gemiddeld 1,0% per jaar, met een 95%-waarschijnlijkheidsmarge van 0,3%-punt (Gerdes en Boonekamp, 2010). De energiebesparing is berekend volgens het Protocol Monitoring Energiebesparing (PME). In 2010 is dit procotol op een aantal punten herzien (zie hieronder). Ten opzichte van de periode 2000-2007 is het energiebesparingstempo gedaald. In de rapportage van vorig jaar werd voor de periode 2000-2007 een energiebesparingstempo gemeld van gemiddeld 0,8% per jaar(Gerdes en Boonekamp, 2009). Wanneer echter rekening wordt gehouden met de wijzigingen in het protocol, komt die besparing op 1,2% uit. Dat betekent dus dat het energiebesparingstempo in 2008 is gedaald. Over een langere periode bezien (vanaf 2004) schommelt het energiebesparingstempo rond de 1,1%. Wanneer er vanaf 2000 niet zou zijn bespaard dan zou het energieverbruik in 2008 bijna 9% hoger hebben gelegen.

Energiebesparing per sector

Het energiebesparingstempo is met name in de eindverbruikende sectoren gedaald; in de energiesector traden niet veel veranderingen op.Bij de huishoudens is de gemiddelde energiebesparing gedaald tot 1,6% per jaar, terwijl dat in de periode 2000-2007 nog op 1,9% lag. Ook in de industrie was een sterke daling van het energiebesparingstempo te zien: van 1,5% (2000-2007) tot 1,1% (2000-2008). Dit lijkt het gevolg van een sterke afname van de productie, terwijl het energieverbruik minder snel afnam. In de land- en tuinbouw is het beeld gunstiger. Het besparingstempo schommelt daar vanaf 2000 boven de 3%. In de transportsector werd het energiebesparingtempo in de afgelopen jaren steeds minder negatief. Door rendementsverbeteringen neemt de energiebesparing in de energiesector sinds 2006 weer toe, alhoewel er in 2008 weer een lichte afname van het gemiddelde rendement optrad. Verklaringen voor toe- of afnemende energiebesparing zijn vanwege beperkingen in de PME-methode overigens moeilijk te geven.

Beleid energiebesparing

In tegenstelling tot het vorige kabinet, heeft het huidige kabinet geen formele doelstelling meer voor energiebesparing. Desondanks zal er toch beleid worden gevoerd gericht op het besparen van energie. Dat is nodig om bijvoorbeeld het klimaatdoel te halen, maar ook om de kosten van het energieverbruik (voor huishoudens en bedrijven) te beperken. Ook geldt voor Nederland een niet-bindend Europees doel om tot en met 2016 bijna 1% gemiddeld per jaar te besparen vanaf 2006. Het vorige kabinet streefde nog naar een energiebesparing van gemiddeld 2% per jaar in de periode 2011-2020 die, gezien de verwachte energiebesparing, maar moeilijk haalbaar leek (ECN en PBL, 2010).

Herziening Protocol Monitoring Energiebesparing

In 2010 is een herziening van het Protocol Monitoring Energiebesparing gestart. De belangrijkste wijzigingen die in de laatste cijfers zijn doorgevoerd:

  • Het referentierendement van de centrale elektriciteitsopwekking is gewijzigd, zodat deze nu aansluit op het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie. Hierdoor valt elektriciteitsopwekking door hernieuwbare bronnen buiten het referentierendement.
  • Het niet-energetische gebruik van energiedragers (zogenaamde feedstocks) wordt buiten de berekeningen gelaten. Dit sluit beter aan bij het energiebesparingsbeleid van de overheid.
  • Het basisjaar is gewijzigd van 1995 naar 2000. De relatief hoge besparingen in de periode 1995-2000 tellen vanaf nu dus niet meer mee in het bepalen van het gemiddelde energiebesparingstempo.
  • Daarnaast is er een extra (drie-jaars) middeling vervallen in de besparingsberekeningen. Hierdoor zijn recente schommelingen in de energiebesparing beter zichtbaar.


De herziening is echter niet afgerond. Dat zal gebeuren zodra er meer duidelijkheid is over de eisen die aan monitoring worden gesteld in het nieuwe Europese energiebesparingsbeleid. Het protocol zal daar zoveel mogelijk op worden afgestemd.

Bronnen

  • ECN en PBL (2010) Referentieraming energie en emissies 2010-2020. Energieonderzoek Centrum Nederland en Planbureau voor de Leefomgeving. ECN rapport ECN-E--10-004, Petten en Bilthoven.
  • Gerdes, J. en P.G.M. Boonekamp. (2010) Energiebesparing in Nederland 2000-2008. Energieonderzoek Centrum Nederland, in samenwerking met AgentschapNL, PBL en CBS. ECN rapport ECN-E--10-073, december 2010.
  • Gerdes, J. en P.G.M. Boonekamp. (2009) Energiebesparing in Nederland 1995-2007. Energieonderzoek Centrum Nederland, in samenwerking met AgentschapNL, PBL en CBS. ECN rapport ECN-E--09-040, augustus 2009.

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Energiebesparing in Nederland, 1995-2008
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
Planbureau voor de Leefomgeving, Martijn Verdonk
Berekeningswijze
Energiebesparing is gedefinieerd als 'het uitvoeren van dezelfde activiteiten of vervulling van dezelfde functies met minder energiegebruik'. Om de energiebesparing vast te kunnen stellen moet dus worden bepaald hoe groot het energiegebruik zou zijn geweest als er niet zou zijn bespaard. Dit is het zogenaamde referentiegebruik. Het verschil tussen het gerealiseerde energiegebruik en het referentiegebruik leidt tot de besparing. In het protocol wordt dit principe toegepast voor zes eindgebruiksectoren (industrie, transport, huishoudens, diensten, landbouw en bouwnijverheid), de energiesector en voor Nederland als geheel. De besparing wordt stapsgewijs als volgt bepaald:
besparing bij de energievraag bij eindgebruiksectoren, op basis van het verschil tussen het referentiegebruik en het gerealiseerde gebruik;
besparing bij de energieconversie bij eindgebruikers door de effecten van efficiëntere conversie bij eindgebruikers door warmte/kracht-installaties;
besparing bij de energieconversie en warmte/kracht-installaties in de energiesector. Met deze methode kan voor ieder jaar een besparingscijfer ten opzichte van een basisjaar, in dit geval 2000, worden berekend.
Basistabel
In beheer bij ECN
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Gerdes, J. en P.G.M Boonekamp. (2010) Energiebesparing in Nederland 2000-2008. Energieonderzoek Centrum Nederland, in samenwerking met AgentschapNL, PBL en CBS. ECN rapport ECN-E--10-073, december 2010. Boonekamp, P., Tinbergen, W., Vreuls, H.H.J., Wesselink, B. (2002). Protocol Monitoring Energiebesparing. Rapport ECN-C--01-129, Energieonderzoek Centrum Nederland, Petten, in samenwerking met CPB, Novem en RIVM. Gijsen, A. en Boonekamp, P.G.M. (2004). Onzekerheden in energiebesparingscijfers. Rapport 773001030. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, in samenwerking met ECN.
Betrouwbaarheidscodering
De gepresenteerde onzekerheid bestaat uit de onzekerheid in de energiestatistieken en de onzekerheid in het bepalen van het energiegebruik-voor-besparing. Deze twee gecombineerd geeft de uiteindelijke onzekerheid van de cijfers.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
07
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CLO (2011). Energiebesparing in Nederland, 2000 - 2008 (indicator 0435, versie 05, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.