Radiumgehalte in baggerspecie uit het Rijnmondgebied, 1994-2001

Ontwikkeling

Over het geheel genomen neemt het radiumgehalte in baggerspecie over de periode 1994-2001 af. In totaal leverden twee fosfaatertsverwerkende bedrijven een bijdrage aan het radiumgehalte in baggerspecie. Tot medio 2000 loosden deze bedrijven radiumhoudend gips. Dit gips slaat voor een deel neer op de waterbodem.

Relevantie

Baggerspecie is gebruikt als ophoogmateriaal voor bouwlocaties. Uit het in de baggerspecie aanwezige radium ontstaat het radioactieve radongas dat vanuit de bodem, via de kruipruimte, in de woningen kan komen. In met baggerspecie opgehoogde, bebouwde polders is nergens een verhoging met meer dan 60 Bq/kg aangetroffen. In onbebouwde polders kan de verhoging oplopen tot 100 Bq/kg. Het achtergrondgehalte aan radium in de Nederlandse bodem, dus zonder toevoegingen ten gevolge van menselijke activiteit, varieert tussen de 10 en 60 Bq/kg. Gebruik van baggerspecie met een toegevoegd radiumgehalte van meer dan 60 Bq/kg om bouwlocaties op te hogen, zou gemiddeld leiden tot een extra dosis door blootstelling aan radon in woningen die de dosislimiet van 0,1 mSv per jaar overstijgt.

Methodiek

Jaarlijks bepaalt het RIVM het radiumgehalte (²²⁶Ra) in baggerspecie verzameld nabij de lozingspunten (havens en Nieuwe Maas) en in de riviermonding van de Nieuwe Waterweg. Deze bepalingen zijn bedoeld om de gevolgen van de voormalige lozingen van de twee fosfaatertsverwerkende bedrijven te volgen in de tijd.