Areaal ecosysteemkwaliteit landnatuur provincies, 2000-2012

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Dertig procent van de oppervlakte landnatuur heeft een (vrij) hoge ecosysteemkwaliteit afgemeten aan het voorkomen van kwalificerende soorten. De oppervlakte landnatuur met een hoog aantal kwalificerende soorten neemt in meeste provincies af in de periode 2006-2012 ten opzichte van de periode 2000-2005.

Dertig procent natuurareaal heeft (vrij) hoge ecosysteemkwaliteit

De eerste figuur laat zien in welke mate het natuurareaal in Nederland en in de provincies (hoge) ecosysteemkwaliteit bezit en de tweede figuur geeft weer hoe deze in de tijd verandert. Het beschouwt hiervoor het natuurareaal met de mate waarin kwalificerende soorten per oppervlakte natuur voorkomen.
In welke mate kwalificerende soorten voorkomen in gebieden is onderdeel van de provinciale werkwijze monitoring en beoordeling Natuurnetwerk (WMBN) om natuurkwaliteit te beoordelen. Omdat er nog onvoldoende gegevens voorhanden waren om de natuurkwaliteit volgens de werkwijze (WMBN) te bepalen, is hier een benadering van de werkwijze gehanteerd. Daarbij is gekeken hoe de kwaliteit van ecosystemen over het huidige natuurareaal verdeeld is. De kwaliteitsbeoordeling is gebaseerd op de mate waarin kwalificerende soorten in natuurgebieden voorkomen, afgezet tegen het maximum aantal aangetroffen kwalificerende soorten.
Uit de figuur blijkt dat van ongeveer dertig procent van het totale areaal landnatuur in Nederland de ecosysteemkwaliteit hoog tot vrij hoog is. Hoge tot vrij hoge natuurkwaliteit wil zeggen dat in deze natuur meer dan 50% van het maximum aantal aangetroffen kwalificerende soorten voorkomt.

Duinprovincies grootste aandeel natuur met hoge ecosysteemkwaliteit

De provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Fryslân hebben gemiddeld het grootste areaal met (vrij) hoge ecosysteemkwaliteit. Dit komt omdat deze provincies veel open duin hebben en juist in open duin is het areaal met veel kwalificerende soorten hoog. Voorts is de ecosysteemkwaliteit het hoogst in grote moeras- en heidegebieden met goede ruimte- en milieucondities. De hoge ecosysteemkwaliteit in deze gebieden is vooral het gevolg van de hier aanwezige variatie in water, milieu- en ruimtelijke condities, bijvoorbeeld door het voorkomen van reliëf en dynamische landschapsvormende processen. Daarnaast hebben grote gebieden een betere ruimtelijke samenhang en worden ze beter gebufferd tegen ongunstige milieucondities van buitenaf. Het gaat hier bijvoorbeeld om de Veluwe in Gelderland, Wieden en Weerribben in Overijssel, het Drents-Friese Wold. De Provincies Flevoland, Groningen, Noord-Brabant, Zeeland hebben juist minder dan gemiddeld areaal met hoge kwaliteit. Deze provincies hebben relatief veel areaal met beheertypes die landelijk weinig kwalificerende soorten bevatten. Daarnaast is de mate van versnippering in deze provincies groter waardoor de kwaliteit van de natuur ook lager uitvalt.

Ecosysteemkwaliteit in provincies met veel gevoelige natuur en hoge milieudruk sterkst achteruitgegaan

Om veranderingen in arealen met hoge kwaliteit te bekijken is de periode 2006-2012 vergeleken met de periode daarvoor (2000-2005). Het areaal met een hoog aantal kwalificerende soorten blijkt nog steeds af te nemen. Vooral in de heide neemt het areaal met een hoog aantal kwalificerende soorten af, en het areaal met een laag aantal kwalificerende soorten toe.
Provincies die veel gevoelige natuur hebben en waar de milieudruk hoog is laten de grootste achteruitgang zien (Gelderland, Utrecht, Limburg, Overijssel en Noord-Brabant). In de provincies Groningen en Flevoland is het areaal met (vrij) hoge kwaliteit toegenomen.

Indicator ecosysteemkwaliteit vanuit benadering werkwijze provincies

Deze indicator geeft aan in welke mate het natuurareaal (hoge) ecosysteemkwaliteit bezit en hoe deze in de tijd verandert. Dit is de eerste keer dat de indicator wordt toegepast. De indicator is nog in ontwikkeling en vormt een benadering van de wijze van natuurkwaliteitsbeoordeling zoals in de WMBN voorgeschreven. De indicator beschrijft de ecologische kwaliteit van beheertypen aan de hand van de in de werkwijze genoemde kwalificerende flora en fauna soorten. De soortgroepen broedvogels, dagvlinders en vaatplanten zijn hier beschouwd. De WMBN bevat ook nog kwalificerende soorten uit andere soortgroepen. De drie hier beschouwde soortgroepen en soorten dekken een merendeel van de genoemde soorten in de werkwijze en zijn representatief voor de schaalniveaus landschap, vegetatiestructuur en standplaats. De resultaten zijn weergegeven per gridcel van 250 meter x 250 meter. Alhoewel de hier gepresenteerd indicator ook voorschrijft hoe de agrarische en aquatische beheertypen bepaald kunnen worden, is de indicator nu uitgewerkt voor natuurgebieden op land.

De hier gepresenteerde indicator is een van de indicatoren die de kwaliteit van ecosystemen en de ontwikkeling daarvan in de tijd weergeeft. De Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water bevatten ook indicatoren op ecosysteemniveau voor respectievelijk habitattypen en waterlichamen vanuit een voorgeschreven methodiek inclusief andere referenties voor kwaliteit (zie Staat van instandhouding soorten en habitattypen Habitatrichtlijn en trends vogels Vogelrichtlijn, 2013-2018). Om de ontwikkeling van de kwaliteit van ecosystemen in de tijd weer te geven is de trend van kenmerkende diersoorten per ecosysteem beschikbaar ( zie Trend fauna in natuurgebieden op land provincies, 1990-2018).

Toestand en trendinformatie ecosysteemkwaliteit helpt inzicht te geven in voortgang algemene biodiversiteitsdoelstelling

Samen met het Rijk hebben de provincies een gezamenlijke opgave om de landelijk van kracht zijnde doelen te realiseren. Het Nederlandse natuurbeleid heeft in navolging van de doelen op mondiaal niveau (CBD) en de Europese biodiversiteitsstrategie als generieke doelstelling gesteld om biodiversiteitsverlies te stoppen. Omdat de bovenstaande indicator aangeeft dat het areaal met (vrij) hoge ecosysteemkwaliteit afneemt suggereert dit dat het verlies van biodiversiteit nog niet gestopt is. Een afname van de (vrij) hoge ecosysteemkwaliteit betekent namelijk lokaal verlies in voorkomen van kenmerkende soorten.
Provincies en terreinbeheerders hebben in de WMBN een gezamenlijke taal ontwikkeld om de kwaliteit van beheertypen te monitoren. De systematiek beschrijft (a)biotische parameters waarop de kwaliteit van beheertypen van gebieden wordt vastgesteld. Deze indicator geeft inzicht in de kwaliteit van ecosystemen en de verandering van de kwaliteit. Daarmee geeft deze indicator inzicht in de voortgang van de algemene doelstelling tot behoud van biodiversiteit. Rijk, provincies en terreinbeheerders hebben echter geen afspraken gemaakt over doelbereik natuurkwaliteit op basis van de WMBN.

Bronnen

  • Reijnen, M.J.S.M., A. van Hinsberg, M.L.P. van Esbroek, B. de Knegt, R. Pouwels, S. van Tol & J. Wiertz (2010).Natuurwaarde 2.0 land. Graadmeter natuurkwaliteit landecosystemen voor nationale beleidsdoelen. Wageningen: WOT Natuur & Milieu
  • Sanders, M.E., G.W.W Wamelink, R.M.A. Wegman & J. Clement (2016). Voortgang realisatie nationaal natuurbeleid; Technische achtergronden van een aantal indicatoren uit de digitale Balans van de Leefomgeving 2016. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-technical report 79.
  • Van Beek, J.G, R.F. van Rosmalen, B.F. van Tooren & P.C.van der Molen (2014), Werkwijze Monitoring en Beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS. Utrecht: BIJ12

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Areaal natuurkwaliteit
Omschrijving
Areaal met een bepaalde natuurkwaliteit op basis van aantallen kwalificerende soorten ingedeeld in 4 klassen ten opzichte van het maximaal aantal aangetroffen kwalificerende soorten.
Verantwoordelijk instituut
WUR (Bart de Knegt, Marlies Sanders, Rogier Pouwels), PBL (Pim Vugteveen)
Berekeningswijze
Areaal met een bepaalde natuurkwaliteitMomenteel wordt data verzameld voor de nieuwe -door de TBO's ontwikkelde- systematiek voor de beheertypen van Index NL volgens de "Werkwijze Monitoring en Beoordeling Natuurnetwerk (WMBN)". Er zijn echter nog geen gegevens voorhanden om de natuurkwaliteit volgens de werkwijze van WMBN te presenteren.Kwaliteit is een subjectief begrip. De aanname is dat een heideveld bijvoorbeeld een 'betere' kwaliteit heeft als er meer kwalificerende of doelsoorten aanwezig zijn. Hoeveel soorten dat er maximaal kunnen zijn, verschilt per natuurtype (doeltype, beheertype etc). Op basis van verspreidingsgegevens vogels, vlinders, planten zijn aantallen kwalificerende soorten berekend per 250*250 meter gridcellen voor 2 perioden: 2000-2005 en 2006-2012. De aanwezigheid van soorten in gridcellen zonder waarnemingen zijn geschat. De methoden zijn beschreven voor planten (Sierdsema et al 2014), vogels (Sierdsema & Kampichler 2014) en dagvlinders (Van Swaay 2013).Van elke gridcel wordt het kwaliteitsniveau bepaald door het aantal aanwezige soorten te delen door het maximum aantal aangetroffen soorten in dat beheertype. De gridcellen met de meeste kwalificerende soorten vallen in de hoogste kwaliteitsklasse (75%-100% percentiel). In totaal zijn er vier ecosysteemkwaliteitsklassen gedefinieerd (0-25%, 25-50%, 50-75%, 75-100%). Het areaal wordt per kwaliteitsklasse en per ecosysteemtype gesommeerd. De ecosysteemtypen zijn moeras (N05; N06.01; N06.02); heide (N06.03-06; N07) open duin (N08), halfnatuurlijk grasland (N09-N13) en bos (N14-N17).
Basistabel
Zie tabblad figuurdata onder Download figuurdata
Geografische verdeling
Nederland
Andere variabelen
Geen
Verschijningsfrequentie
Om de 5 jaar
Achtergrondliteratuur
Sierdsema H., C. Kampichler C. & L. Sparrius (2014). Verspreidingskaarten van hogere planten ten behoeve van de kwaliteitsbepaling SNL. Sovon-rapport 2014/20. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.Sierdsema H. & C. Kampichler (2014). Verspreidingskaarten van broedvogels ten behoeve van de kwaliteitsbepaling SNL. Sovon-rapport 2014/xx. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.Van Swaay, C.A.M. (2013). Natuurkwaliteit voor dagvlinders van de SNL beheertypen. Rapport VS2013.014, De Vlinderstichting, Wageningen.
Opmerking
-
Betrouwbaarheidscodering
C. Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
02
Bekijk meer Bekijk minder

Referentie van deze webpagina

CLO (2017). Areaal ecosysteemkwaliteit landnatuur provincies, 2000-2012 (indicator 1613, versie 01, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.