Modelberekeningen voor doelbereik Vogel- en Habitatrichtlijn

Modelberekeningen laten zien dat het doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijn voor landnatuur in de periode 2015-2022 voorzichtig is toegenomen. Op basis van de voorgenomen natuurmaatregelen en de verwachte verandering van de stikstofdepositie schatten we een verdere verbetering van de omgevingscondities in met positieve effecten op het aantal soorten dat potentieel landelijk duurzaam kan voortbestaan.

VHR-doelbereik volgens een aantal analyses met het Model for Nature Policy (MNP), verschillende jaren
VHR-doelbereik (%)JaarAnalyse met publicatie jaarBasisbestanden met situatiejaarReferenties
52,72015 - 2018Lerende Evaluatie Natuurpact 2017Beheertypen 2015
Stikstofdepositie 2014
pH 2015
GVG 2015
NBP, 2016
GDN, 2015
Pouwels et al., 2017
Van der Hoek et al, 2017
53,42019Natuurverkenning 2020Beheertypen 2018
Stikstofdepositie 2018
pH 2018
GVG 2018
NBP, 2019
GDN, 2019
Wamelink et al., 2019
Pouwels et al., 2020
Breman et al., 2022
55,52020Extra analyse 2022Beheertypen 2021
Stikstofdepositie 2019
pH 2018
GVG 2018
NBP, 2022
GDN, 2020
56,22021Monitoring en evaluatie van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering 2024Beheertypen 2022
Stikstofdepositie 2019
pH 2018
GVG 2018
NBP, 2023
GDN, 2020
Bussel & Van Hinsberg, 2024
Biersteker & Roelofsen, 2024
57,52022Extra analyse 2024Beheertypen 2023
Stikstofdepositie 2022
pH 2018
GVG 2018
NBP, 2024
GDN, 2023

Indicatie VHR-doelbereik op basis van condities voor milieu en ruimte

De tabel laat zien dat de condities voor doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) voor landnatuur in de periode 2015-2022 voorzichtig verbeteren. Dit op basis van een aantal analyses waarbij het ecologische rekenmodel Model for Nature Policy (MNP) is gebruikt om op basis van beperkt beschikbare informatie iets te zeggen over veranderingen. Analyses met het MNP geven geen feitelijke veranderingen in de natuur buiten weer (geen monitoring), maar geven slechts een inschatting op basis van de (eveneens ingeschatte) ruimte- en milieucondities of VHR-soorten die naar verwachting landelijk gezien duurzaam kunnen voorkomen. Deze inschatting wordt uitgedrukt als de indicator ‘VHR-doelbereik voor landnatuur’. Deze indicator geeft een indicatie van de potentie voor het percentage (typische) VHR-soorten waarvoor de condities in een bepaald jaar geschikt zijn om duurzaam te kunnen voortbestaan. Als de condities geschikt zijn voor een soort, wil dat niet zeggen dat de soort daar ook daadwerkelijk voorkomt. 

De schatting van ruim 57 procent voor het jaar 2022 is op basis van alleen actuele stikstofdepositiegegevens en beheertypeninformatie (zie tabel). Informatie over bodem- en grondwatercondities is gedateerd en verbetering van de monitoring is hiervoor noodzakelijk. Dit vergroot de onzekerheid over het VHR-doelbereik. Dat er ruim 57 procent en geen 100 procent VHR-doelbereik wordt ingeschat, komt doordat de condities voor veel soorten nog onvoldoende zijn vooral als gevolg van een tekort aan leefgebied en ongeschiktheid van het leefgebied door versnippering, verdroging en vermesting. De steekproefsgewijze monitoring van zuurgraad van de bodem (pH) en gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG) laat zien dat de werkelijke veranderingen kunnen leiden tot verslechtering en sterk kunnen variëren in de tijd (zie ook CLO-indicatoren Geschiktheid zuurgraad bodem verzuringsgevoelige landnatuur en Geschiktheid grondwaterstand verdrogingsgevoelige landnatuur). Dit leidt ook tot meer onzekerheid in de modelberekeningen (zie figuur). 

Voorgenomen natuur- en stikstofbronmaatregelen hebben in potentie positieve effecten op het duurzaam voorkomen van soorten

Op basis van de voorgenomen natuurmaatregelen en de verwachte verandering van de stikstofdepositie verwachten we in 2030 een verbetering van de omgevingscondities met positieve effecten op het aantal soorten dat potentieel landelijk duurzaam kan voortbestaan (Van Bussel & Van Hinsberg 2024). Door de inzet van middelen uit de eerste en gedeeltelijk tweede tranche van het Uitvoeringsprogramma Natuur en de regeling Versneld natuurherstel verwachten we een toename van circa 7 procentpunten van het aantal soorten dat potentieel duurzaam kan voortbestaan. Deze verbetering komt boven op de verwachte verbetering bij volledige uitvoering van het Natuurpact (PBL & WUR 2017) (zie figuur). Respectievelijk gaat het om een VHR-doelbereik van 71,9 en 65,1 procent als planpotentieel. Het planpotentieel betekent dat het gaat om het te verwachten effect in 2030 als het concreet uitgewerkte voorgenomen beleid volledig, zonder vertraging en ecologisch optimaal wordt uitgevoerd. De toename van circa 7 procentpunten komt overeen met de eerder geschatte mogelijke verbetering uit de Quickscan intensivering natuurherstelmaatregelen (Van Hinsberg & Van Egmond 2020). Waarschijnlijk draagt ook de toename van het natuurareaal bij aan een verder gaande verbetering van natuur. De historische trend in verbetering van de ruimtelijke condities voor natuur zet door (CLO-indicator Geschiktheid ruimtelijke condities landnatuur).

Lokale verbetering van omgevingscondities, maar voor een fors areaal nog niet optimaal

Naast de berekening van het VHR-doelbereik op landelijk schaalniveau is het met het model mogelijk om in te schatten wat de verbeteringen in condities op lokaal schaalniveau zijn en daarmee wat het voor het lokaal voorkomen van soorten kan betekenen (ecosysteemkwaliteit). De modelberekeningen voor de huidige situatie laten zien dat maar een klein percentage van het Nederlandse areaal met landnatuur een hoge (ecosysteem)kwaliteit heeft (Van Bussel & Van Hinsberg 2024). In dit areaal met hoge kwaliteit zijn de omgevingscondities en de grootte van het leefgebied zodanig dat 90 tot 100 procent van de soorten van het daar aanwezige type natuur potentieel in stabiele populaties kan voorkomen. Door het uitvoeren van natuur- en stikstofbronmaatregelen wordt het areaal met een hoge ecosysteemkwaliteit groter. Echter het areaal met een hoge ecosysteemkwaliteit blijft beperkt. Wel zien we een forse toename in het areaal waarin 75 tot 90 procent van de soorten van een natuur(beheer)type kan voorkomen (van circa 1 procent tot circa 15-17 procent van het natuurareaal). We concluderen dat op een aanzienlijk oppervlak de maatregelen resulteren in een verbetering van de omgevingscondities, maar een fors areaal heeft na de uitvoering van de maatregelen nog steeds te maken met een of meerdere suboptimale condities.

Uitvoering en effecten van natuurmaatregelen kunnen tegenvallen ...

Modellen gaan uit van optimale uitvoering van maatregelen. In de praktijk kunnen effecten op de toestand van de natuur lager uitvallen. Experts die voor deze studie zijn bevraagd, constateren dat er verschillende risico’s zijn die de uitvoering van de maatregelen minder effectief maken voor natuurverbetering. Ook andere studies hebben dit gevonden (zie bijvoorbeeld PBL & WUR 2023). Volgens de experts is een substantiële bijstelling van het verwachte effect van de plannen nodig vanwege de geringe realisatiesnelheid en het beperkte draagvlak voor de maatregelen. Zij verwachten dat het draagvlak voor maatregelen ín natuurgebieden groter is dan daarbuiten. Dit kan leiden tot extra vertraging in de uitvoering van maatregelen buiten natuurgebieden. De laatste Voortgangsrapportage Natuur (IPO & LNV 2023) bevestigt deze vertraging. Als consequentie kunnen de effecten achterblijven van de maatregelen uit met name de tweede tranche van het Uitvoeringsprogramma Natuur. Ook bestaat er reden tot zorg over de ecologische effectiviteit van maatregelen. Zo lijkt volgens Van der Hoek et al. (2020) de effectiviteit van natuurherstelmaatregelen uit het Natuurpact in de drogere landnatuur achter te blijven, zeker in vergelijking tot de verbetering van nattere natuur. De geraadpleegde experts schatten in dat de verwachte effecten van de plannen voor de hogere zandgronden het meest naar beneden moeten worden bijgesteld.

… en werkelijke veranderingen in de toestand van de natuur zullen daardoor kleiner zijn dan de modeluitkomsten

De modelinschatting van de potentiële effecten van de maatregelen op het duurzaam voorkomen van soorten en op omgevingscondities is gedaan onder de aanname dat natuurmaatregelen daadwerkelijk, tijdig en ecologisch optimaal worden uitgevoerd. De toename van circa 7 procentpunten in het aantal soorten dat potentieel duurzaam kan voortbestaan is daarom een overschatting van de daadwerkelijke veranderingen in de toestand van de natuur. Dit geldt ook voor de inschatting over het areaal met een hoge ecosysteemkwaliteit. Daarbij komt dat het gebruikte model (MNP) een vereenvoudiging is van de werkelijkheid, wat tot extra onzekerheid leidt in de uitkomsten. Ten slotte overschat het model de effecten voor habitattypen die centraal staan in de stikstofaanpak. Dit omdat het model de gevolgen voor soorten (dagvlinders, vaatplanten en broedvogels) berekent en niet voor de habitattypen. Deze soorten hebben een betere uitgangssituatie dan de habitattypen (Woestenburg et al. 2020). Daar staat tegenover dat in de huidige berekening nog niet alle natuur- en stikstofmaatregelen zijn opgenomen, omdat de plannen en maatregelen maar deels concreet genoeg waren uitgewerkt. Uit analyses achteraf zal daarom moeten blijken of de verbetering in condities voor soorten daadwerkelijk optreedt. Ook is nog onzeker of dit resulteert in een positieve trend van de instandhouding van soorten en habitattypen.

VHR-doelbereik en gunstige staat van instandhouding

Het VHR-doelbereik is een inschatting voor het percentage Vogelrichtlijn-, Habitatrichtlijnsoorten, inclusief typische soorten van de habitattypen, dat potentieel duurzaam kan voorbestaan. De indicator is ontwikkeld om de verwachte effecten van maatregelen en toekomstig beleid te analyseren. Voor het bepalen van de gunstige staat van instandhouding van de beschermde landnatuur in Nederland van de VHR geldt juist het daadwerkelijk voorkomen als één van de maatlatten. De indicator VHR-doelbereik beschouwt slechts voor een deel dezelfde aspecten die ook de 'gunstige staat van instandhouding' bepalen, zoals (a) een 'gunstige referentiewaarde' (ofwel 'favourable reference') voor populatieomvang, (b) goede condities in leefgebieden en (c) het ontbreken van toekomstige bedreigingen. Echter niet meegenomen worden in het VHR-doelbereik onder andere specifieke habitattypen en historische trends in het daadwerkelijk voorkomen van soorten. Verder geeft de indicator slechts een inschatting omdat het gebaseerd is op eveneens ingeschatte ruimte- en milieucondities. Het gaat hier dus om de benodigde condities; de effecten op de soorten zelf treden vaak pas enkele tot vele jaren later op. 

Daarnaast beperkt het model zich tot landnatuur voor de soortgroepen broedvogels, dagvlinders en vaatplanten en tot de belangrijkste drukfactoren die momenteel, in Nederland als geheel, de verspreiding en populatiegrootte van VHR-soorten bepalen. Sommige factoren die meer lokaal bepalend zijn voor de aanwezigheid van soorten, zoals beheer, jacht (of andere beïnvloeding/verstoring) en barrières (wegen, hekken, enzovoort), worden in het model niet beschouwd.

Wanneer de modeluitkomsten worden vergeleken met de recente officiële monitoringsrapportages dan blijkt de op het modelgebaseerde indicator vergelijkbaar met de uitspraken op basis van metingen voor wat betreft de orde van grootte van het doelbereik en de verwachte ontwikkelingen in het doelbereik (Pouwels & Henkens 2020).

Bronnen

  • Biersteker, L. & H.D. Roelofsen (2024), Toepassing Model for Nature Policy voor de Monitoring en Evaluatie van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering, Wageningen: Wageningen Environmental Research. 
  • Bussel, L.G.J. van & A. van Hinsberg (2024), Verwachte effecten van voorgenomen natuur- en stikstofbronmaat-regelen op de toestand van de natuur. Monitoring en evaluatie van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving. 
  • Hinsberg, A. van, P. van Egmond, M. Hellegers, D.-J. van der Hoek & H. Bredenoord (2020), Quick scan intensivering natuurmaatregelen. Een eerste inschatting van potentiële effecten. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
  • Hoek, D.-J. van der, B. de Knegt & P. Giesen (2020), Bijdrage van herstelmaatregelen aan verbeteren biodiversiteit in het Natuurnetwerk. Achtergrondrapport lerende evaluatie van het Natuurpact, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
  • IPO & LNV (2023), Negende Voortgangsrapportage Natuur, Den Haag.
  • PBL & WUR (2017), Lerende evaluatie van het Natuurpact, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
  • PBL & WUR (2023), Lessen uit 10 jaar Natuurpact- Derde lerende evaluatie van het Natuurpact, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
  • Pouwels, R., & R. J. H. G. Henkens (2020), Naar een hoger doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederland; Een analyse van de resterende opgave na 2027 voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van alle habitattypen en VHR-soorten (Rapport 2989). Wageningen: Environmental Research.
  • Woestenburg, M., M.C.A. van Aar (reds), A.S. Adams, R.J. Bijlsma, G.I. Bos, A.P.P.M. Clerkx, J.A.M. Janssen, A. van Kleunen, W.J. Remmelts, N.M. van Rooijen, J.H.J. Schaminée, A.M. Schmidt, C.A.M. van Swaay & S. Wijnhoven (2020), Vogel- en Habitatrichtlijnrapportage 2019. WOt-brochure.

Technische toelichting

Naam van het gegeven

Modelberekeningen geven inschatting doelbereik Vogel- en Habitatrichtlijn voor verleden en toekomst

Omschrijving

Indicatie voor het percentage (typische) VHR soorten waarvoor de condities in een bepaald jaar geschikt zijn om duurzaam te kunnen voortbestaan.

Verantwoordelijk instituut

PBL (Arjen van Hinsberg, Dirk-Jan van der Hoek)

Berekeningswijze

De inschattingen zijn op basis van een aantal recente toepassingen waarbij het model de Metanatuurplanner / Model for Nature Policy (MNP) is gebruikt om op basis van beperkt beschikbare informatie iets te zeggen over veranderingen. Berekeningen met het MNP zijn geen monitoringsgegevens die iets zeggen over veranderingen in de natuur buiten, maar geven slechts een inschatting op basis van de eveneens ingeschatte ruimte- en milieucondities of VHR-soorten naar verwachting duurzaam kunnen voorkomen. Deze inschatting wordt uitgedrukt als de indicator VHR-doelbereik voor landnatuur. Concreet geeft het een indicatie voor het percentage (typische) VHR soorten waarvoor de condities in een bepaald jaar geschikt zijn om duurzaam te kunnen voortbestaan. Dit percentage is een inschatting voor de gunstige staat van instandhouding van de beschermde landnatuur in Nederland van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR-doelen).

 

Achtergrond informatie bij de tabel:

  • Beheertypen zijn gebaseerd op provinciale natuurbeheerplannen (NBP, BIJ12). Het NBP van 2024 geeft de situatie in 2023 weer.
  • Stikstofdepositie is gebaseerd op de Grootschalige Depositiekaarten Nederland (GDN, RIVM). GDN van 2015 geeft de situatie voor 2014 weer.
  • De zuurgraad van de bodem (pH) van 2015 is gebaseerd op vegetatieopnames 1990-2015 (Pouwels et al., 2017).
  • De pH 2018 is gebaseerd op vegetatieopnames 2009-2018 (Wamelink et al., 2019).
  • De gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG) van 2015 is een combinatie van een grondwaterstandenkaart o.b.v. peilbuisgegevens (Van Delft et al., 2017) en GVG inschattingen o.b.v. vegetatieopnames 2004-2015 (Pouwels et al., 2017).
  • De GVG van 2018 is o.b.v. GVG-inschattingen o.b.v. vegetatieopnames 2009-2018 (conform Wamelink 2019 voor pH en CLO indicator 1594) met aanvullingen o.b.v. NHI-berekeningen voor gebieden buiten natuurgebieden.
Basistabel

Zie databestand bij de figuur

Geografische verdeling

Nederland

Verschijningsfrequentie

onregelmatig

Achtergrondliteratuur
  • Biersteker, L. & H.D. Roelofsen (2024), Toepassing Model for Nature Policy voor de Monitoring en Evaluatie van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering, Wageningen: Wageningen Environmental Research. 
  • Breman B.C., W. Nieuwenhuizen, G.H.P. Dirkx, R. Pouwels, B. de Knegt, E. de Wit, H.D. Roelofsen, A. van Hinsberg, P.M. van Egmond, G.J. Maas (2022). Natuurverkenning 2050 – Scenario Natuurinclusief. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-rapport 136. 155 blz.; 29 fig.; 17 tab.; 109 ref; 7 bijlagen 
  • Bussel, L.G.J. van & A. van Hinsberg (2024), Verwachte effecten van voorgenomen natuur- en stikstofbronmaat-regelen op de toestand van de natuur. Monitoring en evaluatie van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving. 
  • Delft, S.P.J. van, T. Hoogland, G.J. Roerink & W.M.L. Meijninger (2017), Verdrogingsinformatie voor de Nederlandse natuur. Een vergelijking tussen de actuele en gewenste grondwatersituatie, Wageningen: Wageningen Environmental Research.
  • Hoek, D.-J. van der, M. Smit, S. van Broekhoeven, A. van Hinsberg, P. Giesen, H. Bredenoord, R. Pouwels, B. de Knegt, F. van Gaalen, A. de Blaeij, S. Mylius & R. Folkert (2017), Potentiële bijdrage van provinciaal natuurbeleid aan Europese biodiversiteitsdoelen. Achtergrondrapport lerende evaluatie van het Natuurpact, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
  • Pouwels, R., G.W.W. Wamelink, M.H.C. van Adrichem, R. Jochem, R.M.A. Wegman en B. de Knegt (2017). MetaNatuurplanner v4.0 - Status A; toepassing voor Evaluatie Natuurpact. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-technical report 110. 92 blz.; 11 fig.; 12 tab.; 70 ref; 12 Bijlagen.
  • Pouwels, R., A. van Hinsberg, V. Mensing, S. van Tol & J.Y. Frissel (2020). Achtergrondrapport referentiescenario’s natuurverkenning 2050. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-technical report 190. 120 blz.; 27 fig.; 12 tab.; 88 ref; 9 Bijlagen.
  • Wamelink, G. W., Walvoort, D. J., Sanders, M. E., Meeuwsen, H. A., Wegman, R. M., Pouwels, R., & Knotters, M. (2019), ‘Prediction of soil pH patterns in nature areas on a national scale’, Applied Vegetation Science, 22(2), 189-199.
Betrouwbaarheidscodering

C. Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd.

Archief van deze indicator

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Modelberekeningen voor doelbereik Vogel- en Habitatrichtlijn (indicator 1606, versie 03,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.