Fauna in de Oosterschelde, 1990-2015

Sinds 1990 zijn diersoorten in de Oosterschelde gemiddeld in populatie-omvang toegenomen. Dat ligt vooral aan de toename van watervogels.

Trends fauna in de Oosterschelde

Diersoorten in de Oosterschelde zijn gemiddeld in populatie-omvang toegenomen. De laatste tien jaar is er geen verdere toename (eerste tabblad). Van de in totaal 106 soorten in de indicator namen er 24 toe en 24 af. De indicator geeft de gemiddelde trend weer van vissen (17 soorten), ongewervelde bodemdieren (55 soorten) en watervogels (34 soorten). De toename komt doordat populaties van watervogels gemiddeld vooruitgingen. Vissen en bodemdieren bleven gemiddeld stabiel.

Trends vissen in de Oosterschelde

Populaties van vissen zijn gemiddeld stabiel gebleven (tweede tabblad; 4 soorten namen toe en 7 soorten af). De zogenoemde kinderkamersoorten - vissoorten waarvan de jongen opgroeien in de kustzone, Waddenzee en Zuidwestelijke Delta - namen echter wel af in de Oosterschelde, mogelijk als gevolg van klimaatverandering. Onder meer de aantallen schar en schol zijn achteruitgegaan.

Trends bodemfauna in de Oosterschelde

Dieren die op en in de bodem (zacht substraat) van de Oosterschelde leven zijn als groep gemiddeld stabiel gebleven in populatie-aantallen (derde tabblad; 6 soorten namen toe en 9 af).
In de Oosterschelde hebben zich veel nieuwkomers gevestigd, zowel uit Europa als uit andere werelddelen. Voorbeelden van de laatste groep zijn schelpdieren als Amerikaanse zwaardschede en de Japanse oester, penseelkrab, blaasjeskrab en de roofslakken Japanse stekelhoren en Amerikaanse oesterboorder. Deze exoten zijn geen onderdeel van de indicator, maar kunnen wel van invloed zijn op andere bodemfaunasoorten.

Trends watervogels in de Oosterschelde

Vogelpopulaties namen aanzienlijk toe (vierde tabblad;14 soorten namen toe en 8 af). De gemiddelde toename van vogelpopulaties komt vooral doordat viseters zoals dodaars, fuut, geoorde fuut en middelste zaagbek toenamen. Zij profiteerden waarschijnlijk van het feit dat het water in de Oosterschelde rustiger en helderder is geworden. Mogelijk zijn deze soorten ook toegenomen door verplaatsing vanuit de Grevelingen waar viseters de laatste jaren zijn achteruitgegaan. Andere watervogels zijn vooruitgegaan door natuurontwikkelingsprojecten in het gebied of door boven-lokale factoren, zoals de landelijke toename van de lepelaar (Van der Winden et al., 2017).
Het getij in de Oosterschelde is sinds de bouw van de Stormvloedkering minder sterk dan vroeger. Omdat er bij de wisseling van het getij minder water in- en uitstroomde, zijn de geulen in verhouding te groot en gingen deze zich vullen met zand dat werd onttrokken aan platen. De afname van het areaal aan droogvallende platen na de bouw van de Stormvloedkering heeft tot nu toe geen effect gehad op het totale voorkomen van bodemdieren, aangezien die vooral in de lagere, droogvallende bodems leven. De verwachting is echter dat verdere krimp van de platen zich prominenter zal vertalen in achteruitgang van bodemdieren en van vogels die daarop foerageren.

Bronnen

  • Leeuwen, S. van en A.W. Gmelig Meyling (2015). Weekdierfauna in de Nederlandse mariene wateren sterk veranderd. De Levende Natuur 116: 177-184.
  • Schellekens, T., B. Ens en T. Ysebaert (2013). Energiehushouding van steltlopers en de effecten van verandering in foerageer-oppervlak op populaties. Rapportnummer C 0671/13. IMARES Wageningen UR, Wageningen.
  • Troost, K. en T. Ysebaert (2011). ANT Oosterschelde: Long-term trends of waders and their dependence on intertidal foraging grounds. Report number C063/11. IMARES Wageningen UR, Wageningen.
  • Wijnhoven, S. en H. Hummel (2011). Patterns in macrozoobenthic assemblages indicate the state of the environment: insights from the Rhine-Meuse estuary. Marine Ecology Progress Series 435: 29-50.
  • Winden, J. van der, J. de Fouw, C. Dreef, P.W. van Horssen en S. Dirksen (2017). Deltagebied: nationaal en internationaal topgebied voor vogels. Status, trends, bedreigingen en toekomst voor watervogels in het Deltagebied. Rapport SjDE17-02, Sjoerd Dirksen Ecology, Utrecht/Vogelbescherming Nederland, Zeist.
  • Zanten, E. van en L.A. Adriaanse (2008). Verminderd getij. Verkenning van mogelijke maatregelen om de erosie van de platen, slikken en schorren van de Oosterschelde te beperken. Rijkswaterstaat Zeeland, Middelburg.
  • Zwarts, L., Blomert, A-M., Bos, D. en M. Sikkema (2011). Exploitation of intertidal flats in the Oosterschelde by estuarine birds, A&W rapport 1657. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Fauna in de Oosterschelde, 1990-2015
Omschrijving
Populatie-ontwikkeling van diersoorten in de Oosterschelde
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
De indicator (op het eerste tabblad) bestaat uit de gemiddelde trend van alle aan zoutwater gebonden diersoorten van drie soortgroepen samen (vissen, bodemfauna en vogels). Zeehonden in de Delta zijn vanwege hun foerageeractiviteiten niet in deze indicator opgenomen, maar toegekend aan de Noordzee kustzone. Alle soorten waarvan genoeg gegevens beschikbaar zijn om trends te berekenen zijn hierin opgenomen. Op de andere tabbladen staan deelindicatoren in de vorm van de gemiddelde trend per soortgroep. Exoten, waaronder Amerikaanse zwaardschede en Japanse oester, zijn niet in de indicator opgenomen. Data vissenDe indicator over vissen bevat 17 soorten. De gegevens komen uit de Demersal Fish Survey (DFS) van Wageningen Marine Research (WMR) die jaarlijks in het najaar op 30-45 meetlocaties vist in de Oosterschelde. Er wordt gevist met een 3 meter brede garnalenkor. De meetlocaties liggen vanwege de diepgang van het schip in geulen en prielen van minimaal 2 meter diepte. Data bodemfaunaDe indicator over bodemfauna bestaat uit 55 soorten van zacht substraat. De gegevens komen uit twee monitoringprogramma's: de MWTL (Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands) van Rijkswaterstaat en de WOT-schelpdiersurvey (Wettelijke Onderzoekstaken). In het kader van MWTL werd de bodemfauna in de Delta in het verleden onderzocht door de monitoring taskforce van het NIOZ. Sinds 2012 wordt dit gedaan door Bureau Waardenburg en Ecosense (voorheen Aquasense). Er wordt zowel in het intergetijdengebied (litoraal d.w.z. de droogvallende delen) als in de geulen (sublitoraal) jaarlijks bemonsterd op circa 125-230 locaties. Voor de indicator zijn echter alleen de gegevens van het litoraal gebruikt, omdat ook de WOT-schelpdierdata alleen in het litoraal worden verzameld. Daarnaast zijn er in de loop der jaren wisselingen in de bemonsteringsopzet van het MWTL opgetreden. Voor deze indicator zijn alleen locaties geselecteerd die in de loop der tijd herhaaldelijk zijn onderzocht. De trends zijn berekend op basis van de voorjaars- en zomerdata, omdat de bodemfaunabestanden dan de grootste omvang hebben.De WOT-schelpdiersurvey bestrijkt in de Oosterschelde alleen de droogvallende delen, met als doel om bestandsschattingen te maken van commerciële schelpdiersoorten. Er worden jaarlijks doorgaans tussen de 420 en 460 monsters genomen. Bij bodemfauna kunnen soorten niet altijd tot op soortniveau worden gedetermineerd. Om te voorkomen dat soorten ogenschijnlijk achteruitgaan of vooruitgaan als gevolg van veranderingen in determinaties zijn soorten die vermoedelijk frequent zijn verward geaggregeerd door het CBS, meestal tot op genusniveau. Zo zijn alle Spisulasoorten tot één en dezelfde combinatiesoort gerekend. De meeste Nieuwkomers in Oosterschelde zijn in combinatiesoorten opgenomen of zijn soorten van hard substraat. Van de 55 bodemfaunasoorten met een voldoende betrouwbare trendschatting komen kokkel, mossel, gaper en nonnetje uit de WOT-schelpdierdata; de trends in alle overige soorten zijn gebaseerd op de MWTL-data. Data vogelsDe indicator over vogels bestaat uit 34 soorten die in de Oosterschelde foerageren. Dat zijn voornamelijk watervogels en daarnaast twee soorten kustbroedvogels (visdief en dwergstern). De aantalsgegevens van watervogels zijn ontleend aan het meetprogramma voor watervogels in het Netwerk Ecologische Monitoring. In dit meetnet worden in de meeste maanden van het jaar alle watervogels geteld in de Oosterschelde. Visdief en dwergsterndata zijn ontleend aan het NEM-meetnet kolonievogels. Zie Van Roomen et al. (2017) voor de details over de selectie van de vogelsoorten van het Deltagebied.Analyse data vissen en bodemfaunaDe meetlocaties van vissen en bodemfauna zijn eerst toebedeeld aan 5 x 5 km respectievelijk 1 x 1 km gridcellen om jaar op jaar ruimtelijke vergelijkbare plots te verkrijgen. De data zijn vervolgens met Poisson regressie geanalyseerd (software TRIM; Methode indexcijfers). Alle soorten zijn geanalyseerd met het standaardmodel met jaar- en meetpunteffecten, waarbij voor verschillen in bemonsteringsintensiteit is gecorrigeerd door deze als offset in de analyse mee te nemen. Verschillen in bemonstering betreffen verschillen in netgrootte, oppervlaktes van steekbuizen, variabele lengte van trekken met netten of bodemschaaf, aantal subsamples en dergelijke. Er is tevens gecorrigeerd voor het verschillend aantal bemonsterde gridcellen per jaar.Analyse data vogelsDe trend van watervogelsoorten is berekend met een combinatie van de programma's Uindex en TrendSpotter (Visser, 2004; Soldaat et al., 2007; Underhill & Prys-Jones, 1994). De aantallen per maand zijn bepaald met behulp van Uindex en vervolgens gesommeerd tot jaarcijfers. Door deze jaartotalen is een trend berekend met het programma TrendSpotter. Vanwege het integrale karakter van de watervogeltelingen zijn er geen betrouwbaarheidsintervallen van de jaarindexen bepaald. De trend in de aantallen van de twee kolonievogelsoorten is bepaald met TRIM.IndicatorOm de indicatoren te berekenen zijn de jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen meetkundig gemiddeld (Van Strien et al., 2016). Van een aantal soorten zijn in de eerste of laatste jaren geen indexcijfers beschikbaar (zie tabel met indexcijfers per soort). Deze ontbrekende indexcijfers zijn eerst met een kettingmethode afgeleid uit de indexcijfers van andere soorten. Daarna is het laatste jaar op 100 gezet en zijn de overige jaren geïndexeerd ten opzichte van dat basisjaar. Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. De trendwaarde (de lijn) voor het eerste jaar is vervolgens op 100 gezet. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017). In de jaren waarin veel soorten ontbreken is de indicator minder betrouwbaar, maar de omvang van deze onbetrouwbaarheid is onbekend.Een breed betrouwbaarheidsinterval betekent dat er enkele of meerdere soorten zijn met minder betrouwbare indexcijfers (grote standaardfouten). Daardoor zal ook het jaarcijfer van de indicator minder betrouwbaar zijn en is het precieze verloop van de trendlijn minder goed te bepalen. In zo'n geval liggen de meeste of zelfs alle jaarcijfers van de indicator binnen het betrouwbaarheidsinterval.Een smal betrouwbaarheidsinterval betekent dat de indexcijfers van de meeste soorten heel betrouwbaar zijn (kleine standaardfouten). Ook indexcijfers van soorten die sterke jaar-op-jaar schommelingen vertonen, kunnen heel betrouwbaar zijn. In dat geval kan een heel betrouwbare trend berekend worden en liggen veel jaarcijfers buiten het betrouwbaarheidsinterval. Uit de betrouwbaarheidsintervallen zijn trendklassen afgeleid.Bij de indicator die alleen uit vogels bestaat is een aangepaste procedure gevolgd. Omdat indexen van watervogels geen betrouwbaarheidsintervallen hebben zijn de meetkundig gemiddelden van de indexen met TrendSpotter geanalyseerd. Ook is daarmee de trendklasse van de indicator bepaald.
Basistabel
Zie de tabel met indexcijfers van afzonderlijke soorten onder 'Download data'.
Geografische verdeling
De indicatoren zijn berekend met gegevens van meetpunten in de Oosterschelde.
Andere variabelen
Geen
Verschijningsfrequentie
Elke 2-3 jaar
Achtergrondliteratuur
Roomen M. van, E.A.J. van Winden en C. A. M. van Turnhout (2017). Selectie van water- en zeevogelsoorten voor de Nederlandse Living Planet Index Zoute- en Zoete wateren. Sovon rapport 2017/35, Nijmegen.Soldaat, L., H. Visser, M. van Roomen en A. van Strien (2007). Smoothing and trend detection in waterbird monitoring data using structural time-series analysis and the Kalman filter. J Ornithol. 148 (Suppl 2): 351-357.Soldaat, L., J. Pannekoek, R. Verweij, C. van Turnhout en A. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81:340-347.Strien, A.J. van, A.W. Gmelig Meyling, J.E. Herder, H. Hollander, V.J. Kalkman, M.J.M. Poot, S. Turnhout, B. van der Hoorn, W.T.F.H. van Strien-van Liempt, C.A.M. van Swaay, C.A.M. van Turnhout, R.J.T. Verweij en N.J. Oerlemans (2016). Modest recovery of biodiversity in a western European country: The Living Planet Index for the Netherlands. Biological Conservation 200: 44-50.Underhill L.G. en R.P. Prys-Jones (1994). Index numbers for waterbird populations. (I) review and methodology. J Appl Ecol 31: 463-480.Visser, H. (2004). Estimation and detection of flexible trends. Atmos Environ 38: 4135-4145.
Betrouwbaarheidscodering
B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CLO (2017). Fauna in de Oosterschelde, 1990-2015 (indicator 1598, versie 01, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.