Beschrijving stedelijk gebied

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

Kenmerken van stedelijk gebied

In het stedelijke gebied is het oorspronkelijke landschap vrijwel geheel vervangen door bebouwing, wegen en aangelegd groen en water. In de steden in laag Nederland is ook de bodem veranderd: de oorspronkelijke klei- of veenbodem is veelal met een laag zand bedekt. Vooral de laatste decennia is de oppervlakte bebouwd gebied voor wonen en werken aanzienlijk toegenomen.
Het stedelijke milieu kent een grote variatie aan milieutypen, waaronder gebouwen, plaveisel, tuinen, plantsoenen, bermen, begraafplaatsen, braakliggende gronden, kademuren, vijvers, grachten en sloten. De buiten de stad voorkomende autowegen, spoorwegen, industrieterreinen en havencomplexen worden gezien hun aard ook tot het stedelijke milieu gerekend.
Het klimaat in de steden is het gehele jaar door enkele graden warmer dan daarbuiten. Ook is het er droger door de snelle afvoer van regenwater. Verder wordt er binnen de steden voortdurend verstoord, gebouwd, gesloopt, afgegraven, opgespoten, betreden, bestraat, geschoffeld, vervuild etc. Daardoor zijn het vooral pioniersoorten en andere minder gevoelige soorten die in de stad weten te overleven.

Verstening van het stedelijke gebied

Steden hebben een karakteristieke flora en fauna. De soorten in steden profiteren van het warmere klimaat, de aanwezigheid van voedsel of van geschikte, veilige plaatsen om er te broeden. Een aantal vogelsoorten komt in stedelijk gebied zelfs meer voor dan daarbuiten, zoals de huismus en de merel. Uitgesproken steenliefhebbers zijn de muurhagedis, muurplanten en bepaalde exotische plantensoorten die tussen de straatstenen groeien.
Vooral in de binnensteden lijkt er steeds minder ruimte voor braakliggende terreinen, overhoekjes en dergelijke over te blijven. Zo is de binnenstad van Utrecht voor ten minste 78% bedekt met bebouwing en wegen. Dat is vermoedelijk de oorzaak dat sommige vogelsoorten, waaronder de huismus, moeilijker standhouden dan voorheen. Andere vogelsoorten nemen toe in stedelijk gebied. In de stadsparken en plantsoenen nemen bosvogels, bijvoorbeeld de pimpelmees, toe als gevolg van het ouder worden van de stadsbossen.

Groenbeheer in de stad

Vooral sinds 1980 gaan gemeenten over op ecologisch groenbeheer. Dat wil zeggen dat bij inrichting en beheer van het openbaar groen en water rekening wordt gehouden met flora en fauna.
Eén van de maatregelen die vaak genomen worden is het verminderen of stopzetten van het gebruik van chemische onkruidbestrijding. Sinds 1992 is de hoeveelheid onkruidbestrijdingsmiddelen in de bebouwde kom met 50% afgenomen tot ruim 9.000 kg per jaar. Andere maatregelen zijn het natuurvriendelijke beheer van bermen, waarvan dagvlinders profiteren, en de natuurvriendelijke inrichting van oevers, waarvan libellen profiteren. Door een goed beheer van de vestigingswerken in Maastricht is de muurhagedis toegenomen.

Bronnen

  • CBS (2002). Statistiek bestrijdingsmiddelengebruik overheid. CBS. Voorburg/Heerlen.
  • Farjon, J.M.J., N.F.C. Hazeldonk en W.J.C. Hoefnagel (1997). Verkenning Natuur en Verstedelijking 1995-2000. Achtergronddocument 10 van Natuurverkenning '97. IKC-Natuurbeheer. Wageningen.
  • Halm, H. van der et al. (red.) (2001) De wilde stad. 100 jaar natuur in Amsterdam. KNNV Uitgeverij. Utrecht.
  • Reumer, J.W.F. (2000). Stadsecologie; de stedelijke omgeving als ecosysteem. Natuurmuseum. Rotterdam.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
-
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
-
Berekeningswijze
-
Basistabel
-
Geografische verdeling
-
Verschijningsfrequentie
-
Betrouwbaarheidscodering
-

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
03
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CLO (2005). Beschrijving stedelijk gebied (indicator 1192, versie 02, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.