Geurhinder: inleiding

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

Het Nederlandse milieubeleid maakt onderscheid tussen geurhinder en ernstige geurhinder. In het Tweede Nationaal Milieubeleidsplan (VROM, 1993) zijn doelstellingen voor deze problemen opgenomen.

Onderscheid hinder en ernstige hinder

De overheid hanteert 2 begrippen voor het milieuprobleem geurhinder: geurhinder en ernstige geurhinder. Het begrip geurhinder is gebaseerd op de terminologie die het CBS gebruikt in Permanent Onderzoek Leefsituatie. 'Ernstige geurhinder' komt uit de periodieke hinderenquete van TNO (ook wel aangeduid als vragenlijstonderzoek).

  • Geurhinder (definitie CBS) is gedefinieerd als het last hebben of soms last hebben van stank, zoals gevraagd wordt in het Permanent Onderzoek Leefsituatie (CBS, 1995). Geurbronnen waarnaar gevraagd wordt zijn wegverkeer, industrie of bedrijven, landbouw en open haarden/allesbranders.
  • Ernstige geurhinder (definitie TNO) is gebaseerd op de vraag uit de periodieke hinderenquête van TNO in welke mate mensen een bepaalde bron in de woonomgeving als hinderlijk ervaren op basis van een 10-puntsschaal van 1 (helemaal niet hinderlijk) tot 10 (heel erg hinderlijk). Mensen die 8, 9 of 10 antwoorden worden getypeerd als zijnde 'ernstig gehinderd'.

De begrippen zijn onderling niet goed vergelijkbaar. Dit heeft te maken met de verschillende vraagstelling en definitie van de bronnen. Hierdoor leveren de CBS-enquête en het vragenlijstonderzoek van TNO verschillende resultaten.

Omvang geurhinder

Uit een jaarlijkse enquête van het CBS naar de waardering van de leefomgeving blijkt dat in 2001 15% van de bevolking in Nederland was gehinderd door stank van wegverkeer en/of industrie (CBS, 2002). Uit de CBS enquête blijkt dat daarnaast de landbouw en open haarden en allesbranders belangrijke bronnen van geurhinder zijn. Uit onderzoek van TNO blijkt dat riolering de grootste bron van geurhinder is; 19% hinder en 11% ernstige hinder (De Jong en Steenbekkers, 1999). In het onderzoek van het CBS wordt niet naar de geurhinder door riolering gevraagd.

Beleidsdoel

Het beleidsdoel uit het Tweede Nationale Milieubeleidsplan (NMP2) was, dat in het jaar 2000 maximaal 12% van de Nederlandse bevolking geurhinder zou ondervinden door wegverkeer en industrie, waarbij landbouw onder industrie wordt gerekend (VROM, 1993). Het percentage van 12% heeft betrekking op de geurhinder zoals vastgesteld door het CBS. Naast de doelstelling voor geurhinder in het jaar 2000, mag in het jaar 2010 geen ernstige geurhinder meer onder de Nederlandse bevolking voorkomen. Deze doelstelling heeft betrekking op de ernstige geurhinder, vastgesteld volgens de TNO-methode. In het NMP4 (VROM, 2001) zijn geen nieuwe doelen geformuleerd. De doelstelling voor 2010 voor ernstige hinder is gehandhaafd.

Toetsing van vergunningen

Vooralsnog wordt bij de verlening van milieuvergunningen aan bedrijven die (mogelijk) stoffen uitstoten die geurhinder veroorzaken, uitgegaan van de Wet milieubeheer met stankregelgeving die grotendeels stamt uit de jaren tachtig. Zo geldt voor intensieve veehouderij dat vergunning verleend wordt als een bedrijf een bepaalde afstand houdt tot stankgevoelige objecten. Hierbij wordt gekeken naar al aanwezige landbouwbedrijven (cumulatie) en naar de functie van naburige objecten. Voor woonhuizen binnen de bebouwde kom geldt een grotere afstand dan voor agrarische woningen. Deze afstand wordt bepaald aan de hand van de omvang van de veestapel.

Toekomstig beleid

Momenteel wordt gewerkt aan de herziening van het agrarische stankbeleid. Aanleiding hiervoor vormt de reconstructie van de landbouwgronden. Als de voorstellen doorgang vinden, zal de herziening leiden tot een versoepeling van de normering van de geurhinder door de landbouw. Dit komt omdat bij de verlening van vergunning aan landbouwbedrijven, minder dan voorheen, rekening hoeft te worden gehouden met al aanwezige bronnen.

Bronnen

  • CBS (2002). Permanent Onderzoek Leefsituatie 2001. Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen.
  • Jong de R.G., J.H.M. Steenbekkers en H. Vos (2000). Hinder en andere zelf-gerapporteerde effecten van milieuverontreiniging in Nederland, Inventarisatie Verstoringen 1998. TNO-PG, Delft.
  • VROM (1993). Nationaal Milieubeleidsplan 2. Ministerie van VROM, Den Haag.
  • VROM (2001). Nationaal Milieubeleidsplan 4. Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid. Ministerie van VROM, Den Haag.

Relevante informatie

  • VROM (1985). Brochure 'Veehouderij en Hinderwet'. Ministerie van VROM, Den Haag.
  • VROM (1985). Beoordeling cumulatie stankhinder door intensieve veehouderij, Publicatiereeks Lucht nr. 46. Ministerie van VROM, Den Haag.
  • VROM (1995). Brief aan de Tweede Kamer: Herziene nota stankbeleid, voorbereiding algemeen overleg stank, 31 januari 1995. Ministerie van VROM, Den Haag.
  • VROM (1996). Richtlijn Veehouderij en Stankhinder. Ministerie van VROM, Den Haag.
  • VROM (2001). Geurhinderonderzoek stallen intensieve veehouderij. Ministerie van VROM, Den Haag.
  • VROM (2001). Mest- en ammoniakbeleid - brief over beoordelingskader voor stank uit stallen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 24445, nr. 64.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
-
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
-
Berekeningswijze
-
Basistabel
-
Geografische verdeling
-
Verschijningsfrequentie
-
Betrouwbaarheidscodering
-

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
04
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
03

Referentie van deze webpagina

CLO (2002). Geurhinder: inleiding (indicator 0291, versie 03, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.