Baggerproblematiek in Nederland

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

Nederland is een deltagebied: de rivieren voeren jaarlijks veel slib en zand aan, waarvan jaarlijks ca 10 miljoen m3 bezinkt. Rivieren, kanalen, maar ook zeehavens en watergeulen moeten met enige regelmaat uitgebaggerd worden. Een deel van het slib is verontreinigd. Er is niet genoeg opslagcapaciteit voor alle vervuilde specie, daardoor wordt er onvoldoende gebaggerd. Het actuele beleidsdoel is om binnen 25 jaar alle vervuilde waterbodems te saneren.

Het scenario voor de oplossing van het baggerprobleem

Het Tienjarenscenario Waterbodems (TJS), 2001, is het programma van de gezamenlijke overheden voor de structurele aanpak van de waterbodemproblematiek in Nederland. In het Basisdocument zijn de taakstellingen geformuleerd, bestaande uit de inventarisatie van de werkvoorraad, de oplossingsrichtingen en mogelijke scenario's.
Volgens de inventarisatie, moet in de periode 2002-2011 ca. 400 miljoen m3 baggerspecie verwijderd worden (ongeveer gelijke hoeveelheden zoute en zoete specie). Van de zoete specie is ca. 40%, of 75 mln. m3 zwaar verontreinigd, van de zoute specie is dit veel minder ca.5% (12 mln. m3). Het huidige tempo is nu jaarlijks 28 mln. kubieke meters, meestal relatief schoon.

Toepassingen van baggerspecie

Schone en licht verontreinigde specie kan worden verspreid op land, in oppervlaktewater en in zee. Sterker verontreinigde specie wordt beschouwd als niet-verspreidbaar en kan als afval opgeslagen worden in depots of verwerkt (gesaneerd). Vaak moet nog een oplossing gezocht worden. Bij de verwerking van baggerspecie worden secundaire grondstoffen gewonnen (grond, klei, zand, immobilisaat), waarbij bespaard kan worden op primaire grondstoffen, maar er blijft een restslibfractie over, die meestal gestort moet worden. Het is eenvoudiger om een bestemming voor schone bagger te vinden dan voor verontreinigde specie, daarom wordt er momenteel beperkt gesaneerd (saneringsspecie 0,5 mln. m3 per jaar).

Voortgang baggerwerken 2002-2003

De uitgevoerde baggerwerken in de periode 2002-2003 zijn gemonitord door middel van een enquête. Met de ingang van 2005 zal de enquête jaarlijks worden uitgevoerd.
De in 2002 gebaggerde hoeveelheden komen overeen met de hoeveelheden uit voorgaande jaren (1998-2001), in totaal gemiddeld 28 m3 per jaar (7,5 mln. m3 zoete en 20,5 mln. m3 zoute specie). In 2003 werd in totaal minder uitgebaggerd dan in 2002, maar het aandeel van het baggeren door provincies en gemeenten is toegenomen, ten opzichte van het aandeel van het Rijk. Bij de zoute specie is er sprake van evenwicht tussen de aanwas en baggeren, bij zoete specie is er nog een achterstand.
In 2002 was 6% van de vervuilde, niet-verspreidbare, specie verwerkt en 12% direct toegepast in bouwwerken Het merendeel werd dus gestort/opgeslagen. In 2003 waren de hoeveelheden m3 verwerkte of toegepaste niet-verspreidbare specie ongeveer gelijk maar er was een afname van de totale hoeveelheid gebaggerde niet-verspreidbare specie.

Vervuilde waterbodems

De doelstellingen van het 'Tienjaren Scenario Waterbodems (TJS) hangen allereerst samen met het probleem de waterlopen en scheepvaartverbindingen vrij te houden. Voor de problematiek van de vervuilde waterbodems is het actuele beleidsdoel om deze binnen 25 jaar volledig te onderzoeken en zonodig te saneren, met een tussendoel van 20% in 2005. Het lijkt erop dat het gestelde tussendoel wordt gehaald. Het exacte aantal te saneren locaties is echter niet definitief vastgelegd, want verdachte locaties kunnen op grond van de onderzoeksresultaten nog vrijgesteld worden van sanering (in 2004 zijn 91 van de 223 onderzochte locaties afgevoerd van de lijst en 53 gesaneerd).
Inhalen van de achterstand in 25 jaar zou 250 mln. €/jaar kosten. Een structureel hogere inspanning (een factor 2 tot 3 hoger) van alle betrokkenen overheden is dan vereist. Er worden ook incidentele middelen en subsidieregelingen beschikbaar gesteld, zoals de SUBBIED-regeling van de Novem (2003) aan gemeenten en waterschappen, voor saneringen en achterstallig baggerwerk in bebouwd gebied. In de afgelopen periode zijn met deze regeling vooral in de provincies Noord- en Zuid-Holland projecten uitgevoerd (ieder 20) en de regeling is in 2004 verruimd, met een verhoging van het oorspronkelijke budget van 85 miljoen tot 105 miljoen Euro.

Opslag van niet-verspreidbare baggerspecie in depots

Het doel van het project Depotplus is het inventariseren van de mogelijkheden om de bestaande bergingsruimte voor niet-verspreidbare specie optimaal te benutten. Het huidige aanbod van niet-verspreidbare bagger is 4,7 miljoen m3 per jaar. Als er rekening gehouden wordt met de doelstelling van het Tienjarenscenario om de gehele achterstand binnen 25 jaar weg te werken, zal het jaarlijkse aanbod ca. 10,7 miljoen m3 bedragen. (AKWA, 2003).
Baggerdepots worden onderverdeeld in depots in exploitatie (totale restcapaciteit 85 mln m3) depots in voorbereiding en depots in procedure (resp. 14 en 35 mln m3). Naast depots zijn er nog 18 reguliere droge stortplaatsen (35 mln m3), maar die zijn duur en beperkt beschikbaar voor baggerspecie. Er zijn ook ca. 100 voormalige zandwinputten met veel groter totale capaciteit dan depots, maar het storten van bagger kan op ecologische- en maatschappelijke bezwaren stuiten.
De huidige restcapaciteit van depots in exploitatie is toereikend voor het bergen van specie gedurende 20 jaar, bij het huidige aanbod, en 9 jaar als de doelstelling van het TJS wordt gehaald. Als de capaciteit van depots in voorbereiding en in procedure en ook van zandputten meegeteld wordt, dan wordt de exploitatie gedurende komende 32 resp.14 jaar mogelijk. Met potentiële veranderingen in normeringen en technologieën is hierbij nog geen rekening gehouden.

Verwerking van baggerspecie tot slib en zand

Per 1 januari 2005 is een nieuwe regeling van kracht: de Minimum Verwerkings Standaard (MVS). Deze vervangt de Wbm-regeling (Wet belastingen op milieugrondslag). De regeling houdt in dat baggerspecie met een zandgehalte groter dan of gelijk aan 60% niet meer mag worden gestort, maar verwerkt dient te worden. De doelstelling van de regeling is om de verwerking van baggerspecie te stimuleren en schaarse depotcapaciteit te sparen. In vergunningen van de stortplaatsen dient te worden vastgesteld welke bemonsteringwijzen toegestaan zijn om het zandgehalte te bepalen. In de volgende situaties mag zandrijke baggerspecie toch worden gestort: als het geen bruikbaar zand oplevert, het volume kleiner dan 500 m3 is, bij rivierruimingsprojecten, of bij het verwijderen van specie binnen inrichtingen in de territoriale zee van Nederland (SCG, 2004).

Hergebruik van baggerspecie

Door bewerking kan baggerspecie geschikt gemaakt voor hergebruik in een toepassing. Verwerkingskosten zijn aanzienlijk (gemiddeld 38 Euro per m3) vergeleken met het verspreiden op land (3 Euro per m3). Daarom wordt gezocht naar nieuwe technologische oplossingen voor het op een onschadelijke manier gebruik maken van vervuilde specie. Er is een subsidieregeling voor marktontwikkelingen als bouwstof (Senternovem, 2004) en er zijn diverse onderzoeken naar toepasbaarheid in de wegenbouw.
In Noord-Holland zijn proeven uitgevoerd met het afdekken van een oude vuilstortplaats met een 1 meter dikke laag verontreinigde bagger. Zware metalen uit de specie bleken te kunnen reageren met zwavelverbindingen uit afval en elkaar wederzijds te immobiliseren. In een recent promotieonderzoek (Harmsen, 2004) is bosaanplant of het kweken van biomassa op gestorte bagger als een saneringsalternatief voorgesteld. De wortels van de begroeiing beluchten de grond en de daarmee toegelaten zuurstof stelt microorganismen in staat om (organische) verontreinigingen af te breken. Het bouwen van rivierterpen of dijken van uitgegraven baggerspecie, mits voorzien van een goede isolatie, zou een originele oplossing kunnen worden (Rademakers, 2005). In 2005/2006 is een pilot-proef gepland.

Bronnen

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
-
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
-
Berekeningswijze
-
Basistabel
-
Geografische verdeling
-
Verschijningsfrequentie
-
Betrouwbaarheidscodering
-

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
05
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
04
versie‎
03

Referentie van deze webpagina

CLO (2005). Baggerproblematiek in Nederland (indicator 0210, versie 04, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.