Fauna van open natuurgebieden, 1990-2022
Sinds 1990 laten de diersoorten in de open natuurgebieden (heide, hoogveen,duin en extensief beheerde graslanden) een afname zien. De laatste twaalf jaar is de trend nog altijd dalend.
Trend fauna open natuurgebieden
Zoogdieren, broedvogels, reptielen, libellen en vlinders van open natuurgebieden gaan sinds 1990 achteruit. De laatste twaalf jaar gaat de trend nog steeds naar beneden. Als er naar individuele soorten wordt gekeken, blijkt dat er over de gehele meetperiode 39 soorten achteruitgaan zijn gegaan en 15 vooruit. Tien soorten hebben een stabiele trend.
Oorzaken
De afname in open natuurgebieden komt met name doordat soorten van open natuurgebieden last hebben van het dichtgroeien van natuurgebieden met grassen en struiken. Soorten gebonden aan jonge successiestadia of heel open gebied, zoals tapuit, verliezen daardoor leefgebied. Dit proces wordt versneld door een te hoge stikstofdepositie, zie daarvoor ook de indicator ‘Milieudruk door stikstofdepositie op landnatuur’. Daarnaast speelt ook verdroging, verminderde dynamiek, en een te klein oppervlak leefgebied een rol waardoor sommige karakteristieke soorten zijn afgenomen. Klimaatverandering, natuurherstel en natuurontwikkeling zijn waarschijnlijk de reden waarom sommige soorten een toename laten zien.
Onderverdeling
Een verdere opsplitsing van deze indicator in de verschillende onderliggende open natuurgebieden is mogelijk voor heide en hoogveen en voor duinen, maar niet voor (half)-natuurlijke graslanden. Deze indicatoren zijn te vinden onder de volgende links:
Bronnen
- WWF Nederland (2015). Living Planet Report Nederland, staat van biodiversiteit/natuur. WWF, Zeist.
Relevante informatie
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
Fauna van open natuurgebieden
- Omschrijving
Ontwikkeling in populaties van broedvogels, dagvlinders, reptielen en zoogdieren in de open natuurgebieden
- Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
- Berekeningswijze
Soortenselectie en data
De 64 in deze indicator opgenomen soorten zoogdieren (2 soorten), broedvogels (25 soorten), reptielen (4 soorten), libellen (13 soorten) en vlinders (20 soorten) komen vooral voor in open natuurgebieden (hei, hoogveen, duin, half-natuurlijk grasland). De selectie van karakteristieke soorten per biotoop is gedaan door de mate van voorkomen in verschillende biotopen te berekenen (Van Strien et al. 2016).
Elke soort telt even zwaar mee in deze indicator, ongeacht de populatiegrootte ervan of de mate waarin ze bedreigd zijn. Soortgroepen met meer soorten leggen daardoor meer gewicht in de schaal.
Aantalsgegevens zijn ontleend aan de landelijke meetnetten broedvogels, dagvlinders en reptielen van het Netwerk Ecologische Monitoring. Daarmee zijn per soort jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen bepaald met Poisson regressie; software TRIM; Methode indexcijfers (TRIM).
Verspreidingsgegevens van de noordse woelmuis en dwergmuis komen uit de Nationale Databank Flora en Fauna. Daarmee zijn per soort jaarlijkse indexcijfers over verspreiding (het aantal bezette kilometerhokken) bepaald met behulp van occupancy modellen (Van Strien et al., 2013).
Berekening groepsindicator (multi-species indicator, MSI)
De volgende stappen worden doorlopen om tot groepsindexen te komen. De indexen per soort worden daarbij aangepast, maar alleen gedurende het berekenen van de groepsindexen.
1. Van de indexen per soort wordt het maximum van de tijdreeks op 100 gezet. Bij soorten die gedurende de tijdreeks zowel in hele lage als hele hoge absolute aantallen voorkomen wordt op deze manier – in combinatie met het instellen van een minimum indexwaarde van 1 - vermeden dat een toename van 1 naar 2 individuen eenzelfde effect op de indicator heeft als een toename van 1000 naar 2000 individuen.
2. Als er van een soort in de eerste jaren geen indexcijfers beschikbaar zijn dan worden deze eerst met een kettingmethode afgeleid uit de indexcijfers van andere soorten.
3. Vanwege de onmogelijkheid meetkundig te middelen wanneer de waarde 0 deel uitmaakt van de verzameling, worden indexcijfers van 0 opgehoogd naar 1. Indexcijfers die vallen tussen 0 en 1 worden eveneens opgehoogd naar 1.
4. Grote populatietoenamen of -afnamen van het ene jaar t.o.v. het jaar ervoor komen van nature wel eens voor. Om de invloed van al te extreme toe- of afnamen van een soort op de indicator van een hele groep enigszins te temperen wordt, conform de methode van de mondiale Living Planet Index, een maximum gesteld aan de relatieve jaar-op-jaar toe- of afname van een factor 10.
5. Om de groepsindicator te berekenen worden de (bewerkte) jaarlijkse indexcijfers meetkundig gemiddeld over alle soorten in de groep (Van Strien et al., 2016). Meetkundig middelen betekent dat een halvering van de populatiegrootte van een soort wordt gecompenseerd door de verdubbeling van die van een andere soort.
6. Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017). In de jaren waarin veel soorten ontbreken is de indicator minder betrouwbaar, maar de omvang van deze onbetrouwbaarheid is onbekend.
Een breed betrouwbaarheidsinterval betekent dat er enkele of meerdere soorten zijn met minder betrouwbare indexcijfers (grote standaardfouten). Daardoor zal ook het jaarcijfer van de indicator minder betrouwbaar zijn en is het precieze verloop van de trendlijn minder goed te bepalen.
Een smal betrouwbaarheidsinterval betekent dat de indexcijfers van de meeste soorten heel betrouwbaar zijn (kleine standaardfouten). Ook indexcijfers van soorten die sterke jaar-op-jaar schommelingen vertonen, kunnen heel betrouwbaar zijn.
Uit de trendschattingen en betrouwbaarheidsintervallen daarvan zijn trendklassen afgeleid.
7. De trendlijn wordt herschaald zodat de trend in het beginjaar (of een ander gekozen jaar) op 100 staat.
- Basistabel
De basistabel met de indexen van de afzonderlijke soorten is te vinden onder 'Download data'.
- Geografische verdeling
Nederland
- Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
- Achtergrondliteratuur
- Strien, A.J. van, C.A.M. van Swaay en T. Termaat (2013). Opportunistic citizen science data of animal species produce reliable estimates of distribution trends if analysed with occupancy models. Journal of Applied Ecology 50: 1450–1458.
- Strien, A.J. van, et al. (2016). Modest recovery of biodiversity in a western European country: The Living Planet Index for the Netherlands. Biological Conservation 200: 44-50.
- Soldaat, L., J. Pannekoek, R. Verweij, C. van Turnhout en A. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347.
- WWF Nederland (2015). Living Planet Report Nederland, staat van biodiversiteit/natuur. WWF, Zeist.
- Opmerking
In versie 7 van deze indicator zijn 13 soorten libellen en 3 soorten broedvogels toegevoegd. De indicator Fauna van de heide en hoogveen (CLO-1134) is met deze soorten uitgebreid; om deze reden zijn deze nu ook opgenomen in de indicator Fauna van open natuurgebieden (CLO-1586: deze indicator) en Fauna van natuurgebieden op land (CLO-1581).
- Betrouwbaarheidscodering
B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2024). Fauna van open natuurgebieden, 1990-2022 (indicator 1586, versie 07, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.