Mariene fauna van de Oosterschelde, 1994-2023
De karakteristieke soorten van de Oosterschelde, waaronder ook een aantal van de typische soorten, zijn in de afgelopen 30 jaar achteruitgegaan. Binnen deze groep zijn het met name de vissen die zijn afgenomen.
Typische en karakteristieke soorten
De karakteristieke soorten zijn over de periode 1994 – 2023 gemiddeld met 28 procent afgenomen. Er zijn 37 mariene soorten opgenomen in de indicator op het eerste tabblad, bestaande uit 11 typische soorten en 26 aanvullende karakteristieke soorten. Typische soorten zijn inheemse soorten die worden gebruik als indicator om de Staat van Instandhouding van een habitattype te bepalen. Voor het habitattype ‘grote, ondiepe kreken en baaien’ (H1160) zijn er 20 typische soorten aangewezen. Elf typische soorten, waarvan de populaties door biologisch onderlegde sportduikers worden gevolgd, zijn opgenomen in de indicator. Daarnaast is er een ruimere lijst van karakteristieke soorten waarmee de biotische kwaliteit van dit habitattype wordt gevolgd. De 26 aanvullende soorten zijn voor een belangrijk deel gebonden aan hard substraat of vormen zelf substraat voor andere soorten. De soorten zijn geselecteerd om hun sterke indicatieve waarde t.a.v. biodiversiteit, verlies aan geschikt en gevarieerde substraat, visserij en gifstoffen. Kenmerkend voor de Oosterschelde is immers dat de hoogste biodiversiteit zich bevindt op verharde onderwater oevers en op schelpdierbanken.
Vissen, bewegende en sessiele bodemdieren
De verschillende karakteristieke soorten laten een grote variatie in trends zien; dat blijkt ook als de karakteristieke soorten in drie groepen worden uitgesplitst (zie figuur op het tweede tabblad). De populaties van de 13 vissoorten zijn over de periode 1994-2023 gemiddeld met 60 procent achteruitgegaan. Bewegende bodemdieren tonen een toename van gemiddeld bijna 20 procent over de periode 1994 t/m 2023, maar vanaf circa 2019 is een daling van de trend ingezet. Sessiele bodemdieren nemen af over de gehele periode met gemiddeld 15 procent, maar nemen sinds 2019 juist weer iets toe.
Zeenaaktslakken, kreeftachtigen en kwalachtigen
De typische en karakteristieke diersoorten zijn geselecteerd omdat ze samen iets zeggen over de natuurkwaliteit van het leefgebied ‘grote, ondiepe kreken en baaien’. Ze vormen echter geen volledige afspiegeling van het dierenleven in de Oosterschelde. Zo zijn er relatief weinig zeenaaktslakken, kwalachtigen en kreeftachtigen opgenomen in deze selectie van 37 soorten. De gemiddelde trend van 16 soorten zeenaaktslakken is in 1994-2023 met bijna 70 procent afgenomen. De trend van een zevental kwalachtigen is met bijna 20 procent achteruit gegaan. De gemiddelde trend van kreeftachtigen (21 soorten) ligt in 2023 rond de waarde van 1990.
Oorzaken van de afnames
Het Europese habitattype ‘grote, ondiepe kreken en baaien’ (H1160) betreft kreken en baaien waar- in tegenstelling tot estuaria - de invloed van zoet (rivier)water beperkt is. Het gaat in het algemeen om luwe inhammen van de kust, waar de invloed van golven en getijden gering is. De Oosterschelde, gekenmerkt door een unieke en rijke biodiversiteit, is in Nederland het enige gebied waarvan het habitat aan deze omschrijving voldoet en daarom voor ons land als beschermingsgebied voor dit habitattype is aangewezen.
De afname van vissen wordt vermoedelijk veroorzaakt door toenemende temperaturen van het water in de zomers waardoor vissen liever in diepere delen van de Noordzee blijven Bodemvissen, maar ook diverse kreeftachtigen, die afhankelijk zijn van holtes vinden deze minder omdat deze plaatselijk zijn volgestort met staalslakken die als substraat voor sessiele soorten minder geschikt zijn dan basalt. In de Oosterschelde is het aantal door de mens geïntroduceerde soorten afkomstig van buiten de Europese wateren sterk toegenomen. Meer van deze exoten zijn inmiddels massaal aanwezig. Daarnaast zijn er veel soorten die door klimaatveranderingen hun verspreidingsgebied naar het noorden hebben uitgebreid. De toenames van deze nieuwe soorten hebben gevolgen voor de oorspronkelijke soorten. Er zijn effectstudies nodig om de oorzaken te onderzoeken die ten grondslag liggen aan de verschillende populatieveranderingen.
Bronnen
- Gmelig Meyling, A.W., R.H. de Bruyne & J. van Beinum. Typische en Karakteristieke soorten van de Oosterschelde, het Europese Habitattype H1160. Zoekbeeld 14 (2) 2024.
- Van der Loos L.M. & Gmelig Meyling, A.W. (2019). Het Duiken Gebruiken 4. Gegevensanalyse van het Monitoringproject Onderwater Oever (MOO). Fauna-onderzoek met sportduikers in Oosterschelde en Grevelingenmeer. Periode 1994 t/m 2018. Stichting ANEMOON. 85 pp; vier bijlagen.
- LNV (2008). Profielendocumenten habitattypen met lijsten van typische soorten. Tweede versie. Ministerie van LNV.
- Van der Loos L.M. & Gmelig Meyling, A.W. (2019).Veranderingen in de Oosterschelde; afname 'Typische Soorten' à https://www.naturetoday.com/intl/nl/nature-reports/message/?msg=26019
Relevante informatie
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
Mariene fauna van de Oosterschelde
- Omschrijving
Verandering in trend van een selectie van de karakteristieke soorten (n=37), inclusief 11 Typische soorten, van het Europese habitattype H1160.
- Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
- Berekeningswijze
Soortselectie en data
Gegevens over populatie-aantallen zijn ontleend aan het Monitoringproject Onderwater Oever (MOO) dat valt onder het Netwerk Ecologische Monitoring. Daarmee zijn per soort jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen bepaald met Poisson regressie; software TRIM; Methode indexcijfers (TRIM).
Voor de 37 kenmerkende soorten die opgenomen zijn in de indicator op het eerste tabblad geldt dat ze vóór 1994 al in de Oosterschelde voorkwamen en sinds 1994 bij het MOO-project betrokken zijn. Hiertoe behoren ook de bij het MOO-betrokken Typische soorten die zijn aangewezen voor het habitattype ‘grote, ondiepe kreken en baaien’ (H1160). Het gaat om inheemse soorten die uitgebalanceerd over de verschillende soortgroepen zijn gekozen met sterke indicatieve waarde voor biodiversiteit, verlies van substraat, visserij, gifstoffen en sedimentatie (Loos & Gmelig Meyling, 2019; Hiscock et al., 2004).
Het MOO voorziet in duikwaarnemingen die volgens een protocol op vaste duiklocaties worden uitgevoerd. Bij de trendberekeningen wordt gecorrigeerd voor de waarnemersinspanning, missende waarden en seizoenseffecten.
Berekening groepsindicator (multi-species indicator, MSI)
De volgende stappen worden doorlopen om tot groepsindexen te komen. De indexen per soort worden daarbij aangepast, maar alleen gedurende het berekenen van de groepsindexen.1. Van de indexen per soort wordt het maximum van de tijdreeks op 100 gezet. Bij soorten die gedurende de tijdreeks zowel in hele lage als hele hoge absolute aantallen voorkomen wordt op deze manier – in combinatie met het instellen van een minimum indexwaarde van 1 - vermeden dat een toename van 1 naar 2 individuen eenzelfde effect op de indicator heeft als een toename van 1000 naar 2000 individuen.
2. Als er van een soort in de eerste jaren geen indexcijfers beschikbaar zijn dan worden deze eerst met een kettingmethode afgeleid uit de indexcijfers van andere soorten.
3. Vanwege de onmogelijkheid meetkundig te middelen wanneer de waarde 0 deel uitmaakt van de verzameling, worden indexcijfers van 0 opgehoogd naar 1. Indexcijfers die vallen tussen 0 en 1 worden eveneens opgehoogd naar 1.
4. Grote populatietoenamen of -afnamen van het ene jaar t.o.v. het jaar ervoor komen van nature wel eens voor. Om de invloed van al te extreme toe- of afnamen van een soort op de indicator van een hele groep enigszins te temperen wordt, conform de methode van de mondiale Living Planet Index, een maximum gesteld aan de relatieve jaar-op-jaar toe- of afname van een factor 10.
5. Om de groepsindicator te berekenen worden de (bewerkte) jaarlijkse indexcijfers meetkundig gemiddeld over alle soorten in de groep (Van Strien et al., 2016). Meetkundig middelen betekent dat een halvering van de populatiegrootte van een soort wordt gecompenseerd door de verdubbeling van die van een andere soort.
6. Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017). In de jaren waarin veel soorten ontbreken is de indicator minder betrouwbaar, maar de omvang van deze onbetrouwbaarheid is onbekend.
Een breed betrouwbaarheidsinterval betekent dat er enkele of meerdere soorten zijn met minder betrouwbare indexcijfers (grote standaardfouten). Daardoor zal ook het jaarcijfer van de indicator minder betrouwbaar zijn en is het precieze verloop van de trendlijn minder goed te bepalen.
Een smal betrouwbaarheidsinterval betekent dat de indexcijfers van de meeste soorten heel betrouwbaar zijn (kleine standaardfouten). Ook indexcijfers van soorten die sterke jaar-op-jaar schommelingen vertonen, kunnen heel betrouwbaar zijn.
Uit de trendschattingen en betrouwbaarheidsintervallen daarvan zijn trendklassen afgeleid.
7. De trendlijn wordt herschaald zodat de trend in het beginjaar (of een ander gekozen jaar) op 100 staat.
- Basistabel
Zie Download data onder de downloadknop rechtsboven de figuur. In het bestand dat je kunt downloaden vind je niet alleen de cijfers achter de figuur, maar ook (op een apart tabblad) de indexcijfers per soort.
- Geografische verdeling
Oosterschelde
- Andere variabelen
Geen
- Verschijningsfrequentie
Vierjaarlijks
- Achtergrondliteratuur
- Rijksoverheid – Habitattype grote baaien, Profieldocument H1160 van 18 december 2008.
- Hiscock, K., Langmead, O. & Warwick, R. 2004. Identification of seabed indicator species from time-series and other studies to support implementation of the EU Habitats and Water Framework Directives. Report to the Joint Nature Conservation Committee and the Environment Agency from the Marine Biological Association. Plymouth: Marine Biological Association. JNCC Contract F90-01-705. 109 pp.
- Van der Loos L.M. & Gmelig Meyling, A.W. (2019) Het Duiken Gebruiken 4. Gegevensanalyse van het Monitoringproject Onderwater Oever (MOO). Fauna-onderzoek met sportduikers in Oosterschelde en Grevelingenmeer. Periode 1994 t/m 2018. Stichting ANEMOON. 85 pp.
- Soldaat, L.L., J. Pannekoek, R.J.T. Verweij, C.A.M. van Turnhout en A.J. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347.
- Opmerking
Voor de selectie van de typische soorten is gebruik gemaakt van het profieldocument H1160.
- Betrouwbaarheidscodering
B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2025). Mariene fauna van de Oosterschelde, 1994-2023 (indicator 1563, versie 02, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.