Bijensterfte in Nederland, 2006 - 2015
U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.
De laatste tien jaren is wereldwijd de sterfte van bijenvolken hoger dan het langjarige gemiddelde. Ook in Nederland is dat het geval.
Sterfte onder honingbijen blijft hoog
De gemiddelde sterfte onder honingbijen in de winter 2014/2015 was met 18% opnieuw hoger dan het langjarig gemiddelde (van der Zee, 2015a). Dit bedraagt namelijk circa 10 procent (Hendrikx et al., 2009). In de voorgaande winter lag het sterftecijfer voor het eerst sinds jaren rond dit gemiddelde. Vermoedelijke oorzaak van de lagere sterfte was het koude voorjaar van 2013 waardoor de schadedruk van de Varroa mijt, die parasiteert op de bijen, in de daaropvolgende winter relatief gering was (van der Zee, 2015b). De laatste tien jaren gaan wereldwijd de aantallen bijenvolken achteruit (National Research Council, 2007; Potts et al., 2010a). Dat heeft aanleiding gegeven tot internationale ongerustheid over een mogelijke wereldwijde bestuivingscrisis (Potts et al., 2010b). Naast deze sterfte onder honingbijen laten de populaties van veel wilde bijensoorten een afname zien (Scheper et al., 2011).
De bijensterfte in 2010 is duidelijk hoger dan de sterfte in andere jaren. Dit was het gevolg van een productiefout bij één van de voerproducenten waardoor vergiftigde suikersiroop aan imkers is geleverd. Naar schatting 6 procent van de bijensterfte in 2010 wordt hierdoor verklaard (van der Zee & Pisa 2011).
Gewasbescherming één van de mogelijke oorzaken van recente sterfte onder honingbijen
De verhoogde bijensterfte wordt vermoedelijk veroorzaakt door een combinatie van factoren (Blacquière, 2009, 2012) die elkaar kunnen versterken. Eén van de mogelijke oorzaken is het gebruik van zogenoemde neonicotinoïden, een groep van insecticiden die gebaseerd is op nicotine, het plantaardige insecticide uit de tabaksplant. Neonicotinoïden zijn zogenoemde systemische middelen. Dat wil zeggen dat ze door de plant worden opgenomen en van daaruit hun werk doen. De bekendste neonicotinoïde is de stof imidacloprid, waarvan de concentratie in oppervlaktewater regelmatig de norm overschrijdt (zie bestrijdingsmiddelenatlas.nl). Uit standaard testprocedures in het laboratorium blijkt dat bijen door blootstelling aan dergelijke middelen last kunnen krijgen van geheugenverlies en oriëntatiestoornissen. Dit kan schadelijk zijn voor een bijenvolk als de bijen daardoor minder efficiënt stuifmeel verzamelen of als ze de korf niet terug kunnen vinden.
EFSA wijst op mogelijke risico's van neonicotinoïden
Neonicotinoïden worden onder andere gebruikt in zaadcoatings. De Europese voedselautoriteit (EFSA), die belast is met de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in Europa, bevestigde recent dat stofvorming bij zaaien tot acute bijensterfte kan leiden (EFSA 2013abc). Bijen kunnen daarnaast via nectar, stuifmeel en guttatiewater aan neonicotinoïden worden blootgesteld (guttatiewater is water dat door het blad wordt afgescheiden waardoor druppeltjes ontstaan die op dauw lijken). Onderzoek van EFSA (2013abc) liet zien dat blootstelling via guttatiewater tot acute risico's voor bijen kan leiden. Blootstelling via stuifmeel en nectar bleek alleen relevant als de plant "aantrekkelijk" is voor bijen. Sommige onderzoekers wijzen echter vooral op het effect van langdurige blootstelling aan lage doses (onder andere Tennekes, 2010). Twee veldstudies die begin 2012 zijn gepubliceerd in het tijdschrift Science leggen een verband tussen sterfte en langdurige blootstelling. In de ene studie (Henry et al., 2012) voorzagen onderzoekers bijen van chips, waarmee hun komen en gaan in de korf werd geturfd. Bijen die blootgesteld werden aan een neonicotinoïde bleken tot drie keer vaker niet terug te keren van hun foerageertochten. Aanvullende berekeningen toonden aan dat een volk hierdoor kan instorten. Een andere veldstudie (Whitehorn et al., 2012) toonde aan dat een hommelvolk na blootstelling aan een realistische dosering van een neonicotinoïde tot 85 procent minder koninginnen voortbracht. EFSA (2012a) plaatste als kanttekening bij deze studies dat ze moeilijk vertaalbaar zijn naar praktijksituaties. Zo was in de eerste studie de blootstelling hoger dan de blootstelling die onder praktijkomstandigheden verwacht mag worden.
Ook andere mogelijke oorzaken
Naast gewasbeschermingsmiddelen zijn er andere factoren die de toegenomen bijensterfte kunnen verklaren. In een Duitse monitoringstudie werden duidelijke verbanden gevonden met besmetting door de Varroa-mijt en met de imkerpraktijk (AG Bienenforschung, 2008). Dit laatste is verklaarbaar, omdat de Varroa-mijt zich alleen door zorgvuldig beheer laat bestrijden. Andere factoren die de bijensterfte kunnen verklaren zijn voedselgebrek door minder bloeiende planten, een eenzijdig dieet door monoculturen in de landbouw (Levy 2011), de geringe genetische diversiteit van de honingbij en klimaatverandering (Blacquière, 2009; 2012).
Stapeling van effecten
Op dit moment is er nog geen wetenschappelijke consensus over de mate waarin gewasbeschermingsmiddelen bijdragen aan de bijensterfte. Sommige onderzoekers wijzen vooral de Varroa-mijt aan als schuldige, terwijl andere onderzoekers juist de neonicotinoïden aanwijzen als hoofdoorzaak. Weer andere onderzoekers wijzen op combinatie-effecten, waarin langdurige blootstelling aan lage concentraties gewasbeschermingsmiddelen andere oorzaken versterken. Omdat de huidige toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen geen rekening houdt met dergelijke combinatie-effecten, startte de Europese voedselautoriteit in 2015 met nieuw onderzoek om de risico's voor bijen te bepalen (EFSA, 2015).
Ook wilde bijensoorten bedreigd
Veel van de genoemde oorzaken van de honingbijensterfte zullen ook de wilde bijen raken. De achteruitgang van bloeiende planten, gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, schaalvergroting en intensivering in de landbouw, introductie van exoten zoals de Varroa-mijt zijn ook voor de 'wilde bestuivers' oorzaken van achteruitgang. Zo verdwenen met de komst van de Varroa-mijt alle wilde honingbijvolken uit Europa en Noord-Amerika.
De achteruitgang van de wilde bijen en hommels blijkt uit het grote aandeel bijensoorten dat bedreigd is. Van de 338 in Nederland aangetroffen soorten staan er 188 (56 procent) op de Rode Lijst. Daarvan zijn 35 soorten uit Nederland verdwenen, 31 ernstig bedreigd, 52 bedreigd, 53 kwetsbaar en 17 gevoelig. Zie de website Wildebijen.nl voor meer informatie.
Driekwart van de soorten voedselgewassen afhankelijk van dierlijke bestuiving
Veel landbouwgewassen en wilde planten profiteren van bestuiving door bloembezoekende insecten. Circa 70 procent van alle bedektzadige plantensoorten wordt door insecten bestoven. Wereldwijd zijn 76 procent van de soorten voedselgewassen afhankelijk van dierlijke bestuiving, voor het overgrote deel door insecten. Grote voedselgewassen als granen en aardappelen zijn echter niet afhankelijk van bestuivende insecten.
Van alle bijen wordt de gehouden honingbij over het algemeen beschouwd als de belangrijkste bestuiver voor landbouwgewassen (Blacquière, 2009, Breeze et al. 2011). Maar ook wilde bijensoorten dragen bij aan de bestuiving van landbouwgewassen. De acht belangrijkste akkerbouwgewassen worden door verscheidene wilde bijensoorten bezocht. Het grootste aantal bijensoorten (60) is gevonden op koolzaad (Scheper et al., 2011).
In het licht van de toenemende sterfte onder honingbijen en dalende aantallen imkers in Nederland (Dijkstra & Kwak, 2007; Potts et al., 2010a), zal de bestuiving door wilde bijen mogelijk belangrijker worden. De verwachting is dat ook veel van bestuiving afhankelijke wilde plantensoorten achteruit zullen gaan bij afname van wilde bestuivers.
Voor meer informatie over bijensterfte en mogelijke oorzaken verwijzen we naar de volgende websites:
Bronnen
- AG Bienenforschung (2008). Monitoring-Projekt "Völkerverluste". Untersuchungsjahre 2004-2008. Zusammenfassung und vorläufige Beurteilung der Ergebnisse. 19 Dezember 2008. Celle, Freiburg. Halle, Hohenheim, Hohen-Neuendorf, Kirchhain, Mayen, Münster & Veitshöchheim: Bienenwissenschaftlichen Einrichtungen.
- Bestrijdingsmiddelenatlas.nl
- Blacquière, T. (2009). Visie bijenhouderij en insectenbestuiving. Analyse van bedreigingen en knelpunten. Rapport 227, Plant Research International, Wageningen.
- Blacquière, T., G. Smagghe, C.A.M. Gestel and V. Mommaerts (2012). Neonicotinoids in bees: a review on concentrations, side-effects and risk assessment. Ecotoxicology, DOI: 10.1007/s10646-012-0863-x
- Breeze, T.D., Bailey, A.P. Balcombe, K.G. and Potts, S.G. (2011). Pollination services in the UK: How important are honeybees? Agriculture, Ecosystems and Environment (142):137-143.
- Dijkstra, J.P. & M.M. Kwak. (2007). (2007). A meta-analysis on the pollination service of the honey bee (Apis mellifera L.) for the Dutch flora. Proc. Neth. Entomol. Soc. Meet. (18) 79-87.
- EFSA (2012a). Statement on the findings in recent studies investigating sub-lethal effects in bees of some neonicotinoids in consideration of the uses currently authorised in Europe. EFSA Journal 2012;10(6):2752, 27pp.
- EFSA (2013a). Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment for bees for the active substance imidacloprid. EFSA Journal 2013;11(1):3068, 55pp.
- EFSA (2013b). Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment for bees for the active substance clothianidin. EFSA Journal 2013;11(1):3066, 58pp.
- EFSA (2013c). Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment for bees for the active substance thiamethoxam. EFSA Journal 2013;11(1):3067, 68pp.
- EFSA (2015) Bee health. http://www.efsa.europa.eu/en/topics/topic/beehealth.htm
- Hendrikx P.et al. (2009). Bee mortality and bee surveillance in Europe. Scientific report submitted to EFSA. Report EFSA-Q-2009-00801.
- Henry, M., M. Beguin, F. Requier, O. Rollin, J-F. Odoux, P. Aupinel, J. Aptel, S. Tchamitchian, and A. Decourtye (2012). A Common Pesticide Decreases Foraging Success and Survival in Honey Bees. Science 1215039 [DOI:10.1126/science.1215039]
- Levy, S. (2011). What's best for bees? Nature (479):164-165.
- National Research Council. 2007. Status of pollinators in North America. National Academies Press, Washington DC.
- Potts, S.G., Roberts, S.P.M., Dean, R., Marris, G., Brown, M.A., Jones, R., Neumann, P., Settele, J. (2010a). Declines of managed honey bees and beekeepers in Europe. Journal of Apicultural Research (49):15-22.
- Potts, S.G., Biesmeijer, J.C., Kremen, C., Neumann, P., Schweiger, O., Kunin, W.E. (2010b). Global pollinator declines: trends, impacts and drivers. Trends in Ecology and Evolution 25, 345-353.
- Scheper, J., M. Reemer & D. Kleijn. (2011). Aanpak achteruitgang wilde bestuivers (BIJ-1). Alterra rapport.
- Tennekes, H. (2010). The systemic insecticides: a disaster in the making. ETS Nederland BV, Zutphen.
- Wildebijen.nl website Nederlandse Bijen en hun relaties
- Whitehorn, P.R., S. O'Connor, F.L. Wackers and D. Goulson (2012). Neonicotinoid pesticide reduces bumble bee colony growth and queen production. Science 1215025 [DOI:10.1126/science.1215025].
- Zee, R. van der, en Pisa, L. (2010). Bijensterfte 2009-10 en toxische invertsuikersiroop. Onderzoek naar de schadelijkheid voor bijen van Sint-Ambrosius (Fructo - Bee) siroop. NCB-rapport nummer 2.
- Zee, R. van der, en Pisa, L. (2011). Monitor bijensterfte Nederland 2009-2010. NCB-rapport nummer 2011-1.
- Zee, R. van der, en Pisa, L. (2012). Monitoring uitwintering bijenvolken Nederland 2011. NCB-rapport 2012-1
- Zee, R. van der, en Pisa, L. (2013). Monitoring uitwintering bijenvolken Nederland 2012. NCB-rapport 2013-1
- Zee, R. van der (2013). Monitoring uitwintering bijenvolken Nederland 2013. NCB-rapport 2013-2
- Zee, R. van der (2015a). Mededeling Nederlands Centrum Bijenonderzoek, 6 juli 2015.
- Zee, R. van der (2015b). Monitoring uitwintering bijenvolken Nederland 2014. NCB-rapport 2015-1
Relevante informatie
- Plant Research International Wageningen UR. Bijen.
- Nederlandse Bijenhoudersvereniging
- Universiteit Utrecht. Bijensterfte, oorzaken en gevolgen
- Europese voedselautoriteit (EFSA) heeft een pagina over Bee health
- Alterra, Plant Research International (PRI) en het Nederlands Centrum Bijenonderzoek (NCB): Het BIJ-1 Project, onderzoek naar bijensterfte in Nederland
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- Bijensterfte in Nederland
- Omschrijving
- Wintersterfte van honingbijen in Nederland
- Verantwoordelijk instituut
- Planbureau voor de Leefomgeving, op basis van data van het Nederlands Centrum voor Bijenonderzoek (NCB). Auteur: Aaldrik Tiktak en Martha van Eerdt
- Berekeningswijze
- De methode staat beschreven in hoofdstuk 4 van Zee & Pisa (2010).
- Basistabel
- Tabel 10 uit van der Zee (2015b).
- Geografische verdeling
- Nederland
- Verschijningsfrequentie
- Jaarlijks
- Achtergrondliteratuur
- Zee, R. van der, en Pisa, L. (2010). Bijensterfte 2009-10 en toxische invertsuikersiroop. Onderzoek naar de schadelijkheid voor bijen van Sint-Ambrosius (Fructo - Bee) siroop. NCB-rapport nummer 2. Zee, R. van der, en Pisa, L. (2012). Monitoring uitwintering bijenvolken Nederland 2011. NCB-rapport 2012-1Zee, R. van der, en Pisa L. (2013). Monitoring uitwintering bijenvolken 2012. NCB-rapport 2013-1Zee, R. van der (2013). Monitoring uitwintering bijenvolken 2013. NCB-rapport 2013-2.
- Betrouwbaarheidscodering
- -
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2015). Bijensterfte in Nederland, 2006 - 2015 (indicator 0572, versie 03, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.