Living Planet Index Nederland, 1990-2022
Sinds 1990 is de Nederlandse Living Planet Index (LPI) met 14% toegenomen. Dat komt door de aanzienlijke gemiddelde toename van soorten van zoetwater en moeras; op het land neemt de fauna gemiddeld juist af. De laatste twaalf jaar is de trend verder toegenomen. Soorten van mariene habitats zijn niet opgenomen in deze indicator.
Trend fauna van land en zoetwater
De Nederlandse LPI geeft de gemiddelde verandering in populatieomvang (uitgedrukt in aantallen of in omvang van het verspreidingsgebied) weer van vrijwel alle inheemse broedvogels, reptielen, amfibieën, vlinders en libellen, en de meeste soorten zoogdieren en zoetwatervissen, in totaal 376 soorten. De LPI beperkt zich tot de fauna, waardoor vaatplanten, (korst)mossen en paddenstoelen er niet in voorkomen.
De LPI meet niet de staat van de natuur, maar geeft veranderingen daarin weer. Deze veranderingen zijn afhankelijk van hoeveel soorten toenemen en afnemen en de sterkte van hun toe- en afnames. De stijging van de Nederlandse LPI betekent dat soorten gemiddeld iets meer toenemen dan afnemen. Het gaat hier om de biodiversiteit van land en zoetwater; het zoutwater deel van Nederland (Noordzee, Zeeuwse delta en Wadden) is niet meegenomen in deze indicator. In de figuur op het eerste tabblad is de LPI tevens uitgesplitst in een trend voor de landfauna (zie ook Fauna van het land) en een trend voor de fauna van zoetwater en moeras (zie ook Fauna van zoetwater en moeras).
Sinds 1990 zijn de zoetwater- en moerrassoorten sterk toegenomen. Dit is mede een gevolg van een sterk verbeterde waterkwaliteit, met name dankzij verbeterde rioolwaterzuiveringen en afname van meststoffen in het water. Ook zijn er natuurherstelmaatregelen genomen en is het oppervlakte aan moeras uitgebreid. Tenslotte zijn er relatief veel soorten die profiteren van de klimaatverandering en flink in aantal of verspreiding zijn toegenomen. Dit heeft ook een keerzijde: soorten die gevoelig zijn voor droogval of hittestress namen de laatste jaren juist af.
Voor de afname van landsoorten is een aantal soorten van open natuurgebieden (heide, duinen, schrale graslanden) verantwoordelijk. De hoge stikstofdepositie speelt bij die afname een belangrijke rol, naast verdroging, verminderde dynamiek en versnippering van leefgebieden.
Ook soorten van het agrarisch gebied zijn gemiddeld genomen aanzienlijk afgenomen, zoals grutto en kievit. Een waaier aan oorzaken is hiervoor verantwoordelijk, waaronder verregaande intensivering van het agrarisch gebied. Bossoorten daarentegen zijn gemiddeld juist iets toegenomen. Dit heeft vooral te maken met het ouder en gevarieerder worden van de bossen.
Van de 376 soorten die in de LPI zijn opgenomen gingen er meer vooruit (179) dan achteruit (152); de overige soorten bleven stabiel (42) of hadden een onzekere trend (3). Vooral libellen, amfibieën en zoogdieren namen toe; dagvlinders gingen achteruit.
Leefgebieden
De landelijke LPI bevat alle soorten waarvan een trend is te bepalen van aan land of zoetwater gebonden soorten. Dat zijn zowel soorten die kenmerkend zijn voor bepaalde leefgebieden als soorten die overal kunnen voorkomen. Andere indicatoren volgen de kwaliteit van leefgebieden, zoals heide en bos. Daarvoor zijn kenmerkende soorten van die gebieden geselecteerd, waardoor de ontwikkelingen in de verschillende leefgebieden duidelijker te zien zijn. Als kenmerkende soorten achteruitgaan, dan gaan de verschillende leefgebieden meer op elkaar lijken, met een lagere biodiversiteit op nationaal niveau tot gevolg. Denk bijvoorbeeld aan heideterreinen die dichtgroeien met bomen waaruit kenmerkende heidesoorten verdwijnen.
De LPI’s met kenmerkende soorten per leefgebied bevestigen de hierboven geschetste patronen in de landelijke LPI: in zoetwater en moeras is de LPI gestegen, in duinen en in agrarisch gebied is de LPI sterk gedaald. In de heide is de LPI ook gedaald en wel sterker bij hogere stikstofdepositie. In bossen is de LPI na 2000 gestegen, maar niet in bossen op hoge zandgronden met zeer hoge stikstofdepositie; daar is de LPI juist gedaald.
LPI als biodiversiteitsindicator
Er zijn meerdere manieren om de trend in biodiversiteit uit te drukken. Vaak wordt biodiversiteit opgevat als soortenrijkdom, maar het is praktischer om de trends van afzonderlijke soorten te combineren in een Multi-Species Indicator, zoals de Living Planet Index. De LPI is een veelgebruikte maat en theoretisch één van de beste opties om de veranderingen in de biodiversiteit weer te geven (van Strien et al., 2012).
De LPI is het meetkundig gemiddelde van de jaarlijkse indexcijfers van de opgenomen soorten. Een stabiele LPI betekent dat positieve en negatieve trends qua grootte in balans zijn. Met andere woorden: een verdubbeling van de ene soort telt even zwaar als een halvering van de andere soort. De LPI zegt dus niets over het aantal dieren – dat wil zeggen het aantal individuen – in Nederland. Als talrijke diersoorten toenemen en veel zeldzame soorten afnemen, zou het totaal aantal dieren zelfs groter kunnen worden terwijl de LPI toch daalt.
De LPI heeft enige parallellen met de bepaling van het prijsindexcijfer; die stijgt als diensten en producten gemiddeld in prijs toenemen en ook de sterkte van de prijsverandering speelt daarin een rol. Als de toename en afname van de prijzen in balans zijn, is de prijsinflatie nul en zo werkt dat ook bij de LPI. Anders dan bij prijsindexcijfers worden de indexen bij de LPI niet gewoon gemiddeld (rekenkundig), maar meetkundig, door het gemiddelde van het logaritme van de indexcijfers te nemen. Door meetkundig te middelen valt een verdubbeling van het populatie-aantal van de ene soort weg tegen de halvering van een andere soort; rekenkundig middelen zou in zo’n geval per saldo een toename opleveren.
Voor het startjaar van de LPI, 1990, waren er nog maar weinig meetnetten. We weten echter dat de Nederlandse natuur in 1990 behoorlijk verarmd was. Dit blijkt ook uit de lange tijdreeksen van enkele soortgroepen die wel verder teruggaan dan 1990 (zie bijvoorbeeld de indicatoren Trend van boerenlandvogels, Trend van dagvlinders en Trend van libellen). De toename van de LPI na 1990 heeft deze afnames nog lang niet gecompenseerd.
Er zijn belangrijke soortgroepen die in de LPI nog ontbreken, zoals bijen, zweefvliegen en veel andere groepen insecten. Gelet op de recente afname van insecten waarvan in de literatuur sprake is (Hallmann et al. 2017), is de toename in de huidige LPI dus mogelijk te optimistisch. Verder zijn er geen vaatplanten, mossen en korstmossen in de LPI opgenomen. Bij vaatplanten is in het CLO een ander type graadmeter gebruikt, namelijk het aantal kenmerkende soorten. De resultaten daarvan zijn in lijn met die van de LPI van diersoorten.
Mondiale LPI
De Nederlandse LPI volgt in grote lijnen de aanpak bij de mondiale LPI. Ook in de mondiale LPI worden indexcijfers van soorten meetkundig gemiddeld. De Nederlandse aanpak heeft echter een verbeterde wijze om de betrouwbaarheids- intervallen te bepalen (Soldaat et al. 2017). Een ander verschil is dat in Nederland er veel completere datasets zijn dan mondiaal waardoor de discussies over mogelijke bias in de recente literatuur over de mondiale LPI weinig relevant zijn voor de Nederlandse LPI. Dankzij de intensieve, landsdekkende meetnetten is de Nederlandse LPI robuuster dan de internationale (Ledger et al., 2022; Watermeyer et al., 2020).
In de mondiale LPI (WWF, 2022) zijn de trends van meer dan 4000 gewervelde diersoorten gemiddeld, van de soortgroepen broedvogels, zoogdieren, reptielen, amfibieën en vissen (tweede tabblad). Tussen 1970 en 2018 is de mondiale LPI met 69% afgenomen. Ook na 1990 - het startjaar van de Nederlandse LPI - is de trend nog neerwaarts. De Nederlandse LPI op basis van alleen deze gewervelde soortgroepen neemt sinds 1990 juist enigszins toe (met 11,5%) en dat staat haaks op de mondiale trend.
Uitgesplitst naar inkomensniveau van landen (volgens Wereldbank-criteria) blijkt de mondiale LPI echter vooral achteruitgegaan in lage- en midden-inkomenslanden (WWF, 2014). In hoge inkomenslanden is deze juist gestegen en komt de trend wel overeen met de Nederlandse LPI. Volgens WWF wijst deze toename op herstel na de zware verliezen in biodiversiteit die al voor 1970 optraden en is het natuurherstel mogelijk doordat in rijke landen tegenwoordig meer financiële middelen worden aangewend voor natuurherstel. Verder worden vaak goederen geïmporteerd uit lage-inkomenslanden, waarbij veelal de negatieve effecten van de productie van die goederen op de biodiversiteit plaatsvinden in lage-inkomenslanden.
De volgende indicatoren per ecosysteem en per soortgroep zijn in het CLO opgenomen:
Land en zoet water
- Fauna van zoet water en moeras
- Fauna van het land
- Fauna in natuurgebieden (open natuurgebieden en bos samen)
- Fauna van het bos
- Fauna open natuurgebieden (heide, duinen en (half)natuurlijk grasland samen)
- Fauna in agrarisch gebied
- Broedvogels in stedelijk gebied
- Fauna in natuurgebieden (open natuurgebieden en bos samen)
Zoute en zilte natuur (deze zijn niet in de landelijke LPI opgenomen)
- Fauna in de Noordzee
- Fauna in de kustzone
- Fauna in de Waddenzee
- Fauna in de Oosterschelde
- Fauna in de Westerschelde
Soortgroepen
Bronnen
- Ledger S.E.H., Loh J., Almond R., Böhm M., Clements C.F., Currie J., et al. 2023. Past, present, and future of the Living Planet Index. npj Biodiversity. 2023 Jun 1;2(1):1–13.
- Hallmann, C.A., M. Sorg, E. Jongejans, H. Siepel, N. Hofland, H. Schwan, W. Stenmans, A. Müller, H. Sumser, T. Hörren, D. Goulson, H. de Kroon (2017). More than 75 percent decline over 27 years in total flying insect biomass in protected areas. PLoS ONE 12 (10): e0185809.
- Soldaat, L., J. Pannekoek, R. Verweij, C. van Turnhout en A. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347.
- Strien, A.J. van, et al. (2016). Modest recovery of biodiversity in a western European country: The Living Planet Index for the Netherlands. Biological Conservation 200: 44–50.
- Van Strien, A.J., Van Grunsven, R.H.A. 2023. In the past 100 years dragonflies declined and recovered by habitat restoration and climate change. Biological Conservation 277 (2023) 109865.
- Watermeyer, K.E., Guillera-Arroita, G., Bal, P., Burgass, M.J., Bland, L.M., Collen, B., Hallam, C., Kelly, L.T., McCarthy, M.A., Regan, T.J., Stevenson, S., Wintle, B.A., Nicholson, E. 2020. Using decision science to evaluate global biodiversity indices. Conservation Biology 35 (2): 492–501.
- WWF (2022). Living Planet Report, Building a nature-positive society. Almond, R.E.A., Grooten, M., Juffe Bignoli, D. & Petersen, T. (Eds). WWF, Gland, Switzerland.
- WWF-NL (2023). Living Planet Report Nederland, Kiezen voor Natuurherstel. WWF-NL, Zeist.
Relevante informatie
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
Aantalsontwikkeling van alle soorten dieren van zeven soortgroepen
- Omschrijving
Ontwikkeling populatie-aantallen en verspreiding van dierensoorten als groep (LPI van alle soorten)
- Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
- Berekeningswijze
Soortenselectie en data
De indicator (op het eerste tabblad) bestaat uit de gemiddelde trend van zoveel mogelijk inheemse diersoorten van een aantal soortgroepen waarvan voldoende gegevens beschikbaar zijn om een trend te kunnen berekenen. Van reptielen en amfibieën zijn alle inheemse soorten in de indicator opgenomen, van de overige soortgroepen (broedvogels, vlinders, libellen, zoogdieren en zoetwatervissen) een aanzienlijk deel (50-90%). Soorten van mariene habitats zijn niet meegenomen in deze indicator.
In de landelijke LPI is geen soortselectie gemaakt: alle diersoorten waarvan een trendschatting voorhanden is zijn erin opgenomen. Elke soort telt even zwaar mee in deze indicator, ongeacht de populatiegrootte ervan of de mate waarin deze bedreigd is. Soortgroepen met meer soorten leggen daardoor meer gewicht in de schaal. In totaal zijn er 376 soorten in de indicator; 45% hiervan zijn broedvogels (171 soorten). Exoten zijn niet in de LPI opgenomen.
Aantalsgegevens zijn ontleend aan de landelijke meetnetten broedvogels, dagvlinders, reptielen, enkele soorten amfibieën, libellen en zoogdieren van het Netwerk Ecologische Monitoring. Soorten worden daarin met vaste protocollen jaarlijks geteld. Daarmee zijn per soort jaarlijkse indexcijfers berekend met behulp van Poisson regressie (zie Methode indexcijfers TRIM; alle soorten zijn geanalyseerd met het standaardmodel met jaar- en meetpunteffecten). De trendschattingen per soort zijn representatief voor land en zoetwater in geheel Nederland.
Cijfers van otter, bever, das en hamster zijn gebaseerd op andere bronnen (zie de indicatoren in het CLO over deze soorten).
Van libellen, zoetwatervissen, muizen en enkele soorten amfibieën zijn geen aantalsgegevens beschikbaar. In plaats daarvan zijn verspreidingsgegevens gebruikt uit de Nationale Databank Flora en Fauna. Daarmee is per soort het jaarlijkse aantal bezette 1 x 1 km-hokken bepaald met behulp van occupancy modellen (Van Strien et al., 2013) en deze zijn vervolgens omgezet in jaarlijkse indexcijfers van verspreiding. Verspreidingstrends kunnen worden gezien als benadering van populatietrends, maar bij toenemende soorten kunnen verspreidingstrend positiever uitpakken dan populatietrends. Dat zou kunnen bijdragen aan de positieve trends van de watersoorten in de LPI,
Berekening groepsindicator (multi-species indicator, MSI)
De volgende stappen worden doorlopen om tot groepsindexen te komen. De indexen per soort worden daarbij aangepast, maar alleen gedurende het berekenen van de groepsindexen.1. Van de indexen per soort wordt het maximum van de tijdreeks op 100 gezet. Bij soorten die gedurende de tijdreeks zowel in hele lage als hele hoge absolute aantallen voorkomen wordt op deze manier – in combinatie met het instellen van een minimum indexwaarde van 1 - vermeden dat een toename van 1 naar 2 individuen eenzelfde effect op de indicator heeft als een toename van 1000 naar 2000 individuen.
2. Als er van een soort in de eerste jaren geen indexcijfers beschikbaar zijn dan worden deze eerst met een kettingmethode afgeleid uit de indexcijfers van andere soorten.
3. Vanwege de onmogelijkheid meetkundig te middelen wanneer de waarde 0 deel uitmaakt van de verzameling, worden indexcijfers van 0 opgehoogd naar 1. Indexcijfers die vallen tussen 0 en 1 worden eveneens opgehoogd naar 1.
4. Grote populatietoenamen of -afnamen van het ene jaar t.o.v. het jaar ervoor komen van nature wel eens voor. Om de invloed van al te extreme toe- of afnamen van een soort op de indicator van een hele groep enigszins te temperen wordt, conform de methode van de mondiale Living Planet Index, een maximum gesteld aan de relatieve jaar-op-jaar toe- of afname van een factor 10.
5. Om de groepsindicator te berekenen worden de (bewerkte) jaarlijkse indexcijfers meetkundig gemiddeld over alle soorten in de groep (Van Strien et al., 2016). Meetkundig middelen betekent dat een halvering van de populatiegrootte van een soort wordt gecompenseerd door de verdubbeling van die van een andere soort.
6. Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017). In de jaren waarin veel soorten ontbreken is de indicator minder betrouwbaar, maar de omvang van deze onbetrouwbaarheid is onbekend.
Een breed betrouwbaarheidsinterval betekent dat er enkele of meerdere soorten zijn met minder betrouwbare indexcijfers (grote standaardfouten). Daardoor zal ook het jaarcijfer van de indicator minder betrouwbaar zijn en is het precieze verloop van de trendlijn minder goed te bepalen.
Een smal betrouwbaarheidsinterval betekent dat de indexcijfers van de meeste soorten heel betrouwbaar zijn (kleine standaardfouten). Ook indexcijfers van soorten die sterke jaar-op-jaar schommelingen vertonen, kunnen heel betrouwbaar zijn.
Uit de trendschattingen en betrouwbaarheidsintervallen daarvan zijn trendklassen afgeleid.
7. De trendlijn wordt herschaald zodat de trend in het beginjaar (of een ander gekozen jaar) op 100 staat.
De indicatoren op het tweede en derde tabblad zijn overgenomen uit de WWF Living Planet Reports van 2020 en 2023 respectievelijk.
- Basistabel
Zie tabblad Indexcijfers per soort in de downloadbare data van:
- Geografische verdeling
Nederland exclusief mariene fauna
- Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
- Achtergrondliteratuur
Buckland, S.T. en A. Johnston (2017). Monitoring the biodiversity of regions: key principles and possible pitfalls. Biological Conservation 214: 23-34.
Butchart, S.H.M., M. Walpole, B. Collen, A. van Strien, J.P.W. Scharleman et al., 2010. Global biodiversity: indicators of recent declines. Science 328: 1164–1168, doi:10.1126/science.1187512.
Hallmann, C.A., M. Sorg, E. Jongejans, H. Siepel, N. Hofland, H. Schwan, W. Stenmans, A. Müller, H. Sumser, T. Hörren, D. Goulson, H. de Kroon (2017). More than 75 percent decline over 27 years in total flying insect biomass in protected areas. PLoS ONE 12 (10): e0185809. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0185809
Loh, J., R.E. Green, T. Ricketts, J. Lamoreux, M. Jenkins, V. Kapos, J. Randers (2005). The Living Planet Index: using species population time series to track trends in biodiversity. Phil. Trans. R. Soc. B 360: 289–295.
Soldaat, L., J. Pannekoek, R. Verweij, C. van Turnhout en A. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347.
Strien, A.J. van, C.A.M. van Swaay en T. Termaat (2013). Opportunistic citizen science data of animal species produce reliable estimates of distribution trends if analysed with occupancy models. Journal of Applied Ecology 50: 1450–1458.
Strien, A.J. van, A.W. Gmelig Meyling, J.E. Herder, H. Hollander, V.J. Kalkman, M.J.M. Poot, S. Turnhout, B. van der Hoorn, W.T.F.H. van Strien-van Liempt, C.A.M. van Swaay, C.A.M. van Turnhout, R.J.T. Verweij en N.J. Oerlemans (2016). Modest recovery of biodiversity in a western European country: The Living Planet Index for the Netherlands. Biological Conservation 200: 44–50.
Van Strien, A.J., Van Grunsven, R.H.A. 2023. In the past 100 years dragonflies declined and recovered by habitat restoration and climate change. Biological Conservation 277 (2023) 109865.
WWF (2014). Living Planet Report (2014), Species and spaces, people and places. WWF, Gland, Zwitserland.
WNF Nederland (2015). Living Planet Report Nederland, Natuur in Nederland. WNF, Zeist.
WNF Nederland (2017). Living Planet Report. Zoute en zilte natuur in Nederland. WNF, Zeist.
WNF Nederland (2020). Living Planet Report 2020, Natuur en Landbouw verbonden. WNF, Zeist.
WWF (2020). Living Planet Report 2020, Bending the curve of biodiversity loss. WWF, Gland, Zwitserland.
WWF-NL (2023). Living Planet Report Nederland, Kiezen voor Natuurherstel. WWF-NL. Zeist.
- Opmerking
Een herziening van de soortselectie heeft tot gevolg gehad dat vanaf de huidige versie 376 soorten beschouwd worden als aan land of zoetwater gebonden diersoorten, waar dit voorheen 351 soorten betrof. Er zijn soorten toegevoegd aan deze indicator die voorheen nog niet beschouwd konden worden. Dit betreft naast enkele vlindersoorten, libellensoorten en vleermuissoorten met name een groep vogelsoorten. Ook is een klein aantal soorten afgevallen voor deze indicator die bij nader inzien beter als mariene soorten beschouwd kunnen worden.
- Betrouwbaarheidscodering
B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2024). Living Planet Index Nederland, 1990-2022 (indicator 1569, versie 09, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.