Ooievaar, 1990-2012
U bekijkt op dit moment een afgesloten indicator. Deze indicator wordt niet meer bijgewerkt. De reden hiervoor staat hieronder vermeld. De archiefversies van deze indicator (indien aanwezig) zijn nog wel beschikbaar.
Deze specialistische indicator is afgesloten.
Indexen en trendklasse van deze soort zijn te vinden onder indicator
Door een herintroductieprogramma is het aantal ooievaars in Nederland boven het niveau van 100 jaar geleden uitgekomen.
Ooievaar bijna verdwenen
De ooievaar is een vogel van het agrarische gebied, maar is daar in de vorige eeuw bijna verdwenen. Volgens de eerste telling van ooievaars in Nederland in 1910 waren er ongeveer 500 bewoonde ooievaarsnesten. In 1939 was dat aantal gedaald tot 312 paren. In 1960 waren er nog 48 paren en in 1970 14 paren. Ten slotte waren er in 1991 geen wilde broedparen meer.
Oorzaken achteruitgang
Er is een aantal oorzaken voor de achteruitgang van de ooievaar: intensivering van de landbouw in Nederland, in het bijzonder verlaging van het grondwaterpeil, verhoogde sterfte langs de trekroute door botsing met hoogspanningsleidingen en de droogte en de bestrijding van sprinkhanenplagen in hun overwinteringgebied in Afrika.
Herintroductie in 1969
Om het tij te keren startte Vogelbescherming Nederland in 1969, naar Zwitsers voorbeeld, met het project 'Herintroductie van de ooievaar in Nederland'. In dat jaar werd in het Liesvelt in Groot-Ammers gestart met een speciaal fokprogramma met 28 ooievaars uit diverse landen. In de periode 1979 - 1988 werden de ooievaars uitgezet naar 12 zogenaamde buitenstations in voor ooievaars geschikt leefgebied. Bij de huidige doelstellingen van het project ligt de nadruk op het herstel van de leefomgeving en niet meer op fokken en bijvoederen.
Ongeveer de helft van de populatie blijft in de winter in Nederland, de andere helft trekt weg.
Herintroductie succesvol
In 2004 is de ooievaar dankzij dit programma terug op het oude peil van ongeveer 500 broedparen. In 2010 bedraagt het aantal broedparen naar schatting 710 tot 810. Nog lang niet alle paren zijn echter volledig zelfstandig. Slechts zo'n twintig tot vijftig broedparen brengen hun jongen geheel onafhankelijk van menselijke hulp groot.
Bronnen
- Boele, A., J. van Bruggen, A.J. van Dijk, F. Hustings, J.W. Vergeer, L. Ballering en C.L. Plate (2013). Broedvogels in Nederland in 2011. SOVON-rapport 2013/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
- Schulz, H. (red.) (1999). Weissstorch im Aufwind? - White Storks on the up? Proceedings International Symposium on the White Stork. Hamburg, 1996. Naturschutzbund Deutschland, Bonn.
- Bijlsma, R.G., F. Hustings en C.J. Camphuysen (2001). Algemene en schaarse vogels van Nederland. Avifauna van Nederland 2. GMB Uitgeverij, Haarlem en KNNV, Utrecht.
Relevante informatie
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- Ooievaar
- Omschrijving
- Ontwikkeling populatie ooievaar
- Verantwoordelijk instituut
- Centraal Bureau voor de Statistiek
- Berekeningswijze
- De gegevens over de trend van de ooievaar vanaf 1990 zijn ontleend aan het landelijke meetnet broedvogels van het Netwerk Ecologische Monitoring. Gegevens over het aantal broedparen voor 1990 zijn overgenomen van de website van vogelbescherming Nederland en de Avifauna van Nederland.
- Basistabel
- zie tabblad figuurdata onder download figuurdata
- Geografische verdeling
- Nederland
- Verschijningsfrequentie
- jaarlijks
- Achtergrondliteratuur
- Boele, A., J. van Bruggen, A.J. van Dijk, F. Hustings, J.W. Vergeer, L. Ballering en C.L. Plate (2013). Broedvogels in Nederland in 2011. SOVON-monitoringrapport 2013/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
- Betrouwbaarheidscodering
- B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2013). Ooievaar, 1990-2012 (indicator 1403, versie 08, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.