Ganzen en pleisterplaatsen

Ganzen en pleisterplaatsen

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

Door de toegenomen bemesting van grasland en door vermindering van de jacht is het aantal ganzen dat in Nederland overwintert in de tweede helft van de 20e eeuw zeer sterk toegenomen.

Ontwikkeling aantallen

Het aantal ganzen is nu veel hoger dan in de jaren zestig en de toename gaat nog steeds door. In de winter van 2002/2003 verbleven meer dan 1,5 miljoen ganzen in ons land. Het gaat daarbij voornamelijk om de kolgans (ca. 700.000), de brandgans (ca. 400.000) en de grauwe gans (ca. 300.000). Daarnaast gaat het om de rietgans, de kleine rietgans en de rotgans. De aantallen van de laatste twee soorten nemen de laatste jaren niet meer toe.

Pleisterplaatsen

Met de toename van de aantallen is ook het aantal en de totale oppervlakte aan ganzenpleisterplaatsen in de laatste veertig jaar sterk gestegen. Pleisterplaatsen zijn gebieden waar de ganzen in de winter voedsel zoeken; deze omvatten nu ongeveer 25% van het Nederlandse grondoppervlak (zie kaart). De belangrijkste ganzenpleisterplaatsen bevinden zich in laag Nederland en het rivierengebied. Niet alleen het aantal pleisterplaatsen is toegenomen, maar ook het aantal ganzen dat op een pleisterplaats verblijft is groter dan voorheen. 30% van de plekken herbergen groepen van 10.000 of meer ganzen, vaak van verschillende soorten samen.

Oorzaken

De ganzen foerageren vooral op grasland. De bemesting van grasland zorgt voor eiwitrijk gras en een lang groeiseizoen vergeleken met vroeger. De ganzen profiteren daarvan, zeker nu boeren de begrazing door ganzen toelaten in het kader van het ganzengedoogbeleid. Daarnaast is de toename van de ganzen veroorzaakt door het verminderen van de jacht. Nederland is door de grote aantallen een internationaal belangrijk doortrek- en overwinteringgebied voor verschillende soorten ganzen. Sommige onderzoekers vragen zich af of de toendragebieden waar de ganzen broeden de grote aantallen ganzen nog kunnen verdragen.

Bronnen

  • Bergh, L.M.J. van den (1985). Ganzenpleisterplaatsen in Nederland. RIN-rapport 85/16. Leersum.
  • Eerden, M.R. van, M. Zijlstra, M. van Roomen en A. Timmerman (1996). The response of Anatidae to changes in agricultural practice: long-term shifts in the carrying capacity for wintering waterfowl. In: M. Birkan, J. van Vessem, P. Havet, J. Madsen, B. Trolliet en M. Moser (red.). Proceedings of the Anatidae 2000 Conference, Strasbourg, France, 5-9 September 1994. Gibier Faune Sauvage, Game Wildl. 13: 681-706.
  • Koffijberg, K., B. Voslamber en E. van Winden (1997). Ganzen en zwanen in Nederland. Overzicht van pleisterplaatsen in de periode 1985-94. SOVON Vogelonderzoek Nederland. Beek-Ubbergen.
  • Mörzer Bruyns, M.F. (1966). Pleisterplaatsen van wilde ganzen in Nederland. Het Vogeljaar 14: 235-263.
  • Roomen, M.W.J., E.A.J. van Winden, K. Koffijberg, R. Kleefstra, G. Ottens en SOVON Ganzen- en zwanenwerkgroep (2003). Watervogels in Nederland in 2000/2001. SOVON-monitoringrapport 2004/01. RIZA-rapport BM04/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland. Beek-Ubbergen.
  • Voslamber, B., E. van Winden & K. Koffijberg (2004). Atlas van ganzen, zwanen en Smienten in Nederland. SOVON-onderzoeksrapport 2004/08. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
-
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
-
Berekeningswijze
-
Basistabel
-
Geografische verdeling
-
Verschijningsfrequentie
-
Opmerking
De Soortgroep Trend Index (STI) betreft de gemiddelde index van de volgende soorten (met 1960 = 100 voor elke soort en tussen haakjes de trend sinds 1960): brandgans (toename), grauwe gans (toename), kleine rietgans (toename), kolgans (toename), rietgans (toename; toendrarietgans en taigarietgans zijn samengevoegd) en rotgans (toename, maar daling in de laatste zeven jaar). De indexen zijn gebaseerd op de seizoensmaxima per jaar. Het kaartje laat zien waar de belangrijkste pleisterplaatsen liggen (de lichtgroene gebieden), en hoe intensief deze in het seizoen 2001/2002 door ganzen gebruikt werden. Het gebruik is uitgedrukt in vogeldagen. Eén miljoen vogeldagen kan bijvoorbeeld betekenen dat 5.000 ganzen 200 dagen lang op de pleisterplaats waren, maar ook 10.000 ganzen gedurende 100 dagen.De gegevens zijn gebaseerd op tellingen van SOVON van het Netwerk Ecologische Monitoring.
Betrouwbaarheidscodering
-

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
11
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
10
versie‎
09
versie‎
08
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03

Referentie van deze webpagina

CLO (2005). Ganzen en pleisterplaatsen (indicator 1185, versie 03, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.