Natuurwaarde landelijk

U bekijkt op dit moment een afgesloten indicator. Deze indicator wordt niet meer bijgewerkt. De reden hiervoor staat hieronder vermeld. De archiefversies van deze indicator (indien aanwezig) zijn nog wel beschikbaar.

Deze indicator wordt niet meer geactualiseerd.


Informatie met betrekking tot landelijke natuurwaarde is te vinden in onderstaande indicatoren

De graadmeter Natuurwaarde omvat zowel de veranderingen in de kwaliteit van de natuur als de veranderingen in oppervlakte van ecosystemen. De Natuurwaarde van Nederland is sterk verminderd doordat zowel de kwaliteit van de natuur is afgenomen als de oppervlakte aan natuurgebied en agrarisch gebied.

Ontwikkeling natuurkwaliteit

De natuurkwaliteit van de min of meer natuurlijke ecosystemen in Nederland varieert van 30 tot 50% (rechterfiguur). Gemiddeld is de kwaliteit 44% vergeleken met de ongestoorde situatie. De natuurkwaliteit van het agrarisch gebied is 36% (niet in de figuur opgenomen). De kwaliteit van bossen, heide, meren en plassen, zoet water in het rivierengebied en de zoute delta is het meest achteruitgegaan. De natuurkwaliteit van moerassen, duinen, de zoete delta in Zeeland en de Waddenzee is relatief het hoogst.

Ontwikkeling natuurwaarde

De Natuurwaarde (dus de combinatie van kwaliteit en oppervlakte) van de Noordzee is hoger dan die van de andere ecosystemen. Dat komt door de relatief grote oppervlakte. Door alle natuurlijke ecosystemen te combineren kan de Natuurwaarde voor Nederland worden berekend. Met een natuurkwaliteit van 44% en een oppervlakte-aandeel van 41% is de Natuurwaarde rond 2000 voor heel Nederland 18%. Rond 1950 was de Natuurwaarde, volgens deze methode berekend, voor heel Nederland 30% en omstreeks 1900 55% (linkerfiguur).

Oorzaken

De afname in Natuurwaarde is veroorzaakt door menselijke activiteiten. Hoofdoorzaken zijn vermesting, verzuring, verdroging, versnippering, overexploitatie en vermindering van de oppervlakte natuurgebieden in de 20e eeuw.

Bronnen

  • Brink, B.J.E. ten, A. van Strien, A. van Hinsberg, M.J.S.M. Reijnen, J. Wiertz, J.R.M. Alkemade, H.F. van Dobben, L.W.G. Higler, B.J.H. Koolstra, W. Ligtvoet, M. van der Peijl en S. Semmekrot (2000). Natuurgraadmeters voor de behoudsoptiek. RIVM rapport 408657005. RIVM Bilthoven.
  • Brink, B.J.E. ten, A. van Hinsberg, M. de Heer, D.C.J. van der Hoek, B. de Knegt, O.M. Knol, W. Ligtvoet, R. Rosenboom en M.J.S.M. Reijnen (2002). Technisch ontwerp Natuurwaarde en toepassing in Natuurverkenning 2. RIVM rapport 408657007. Bilthoven.
  • MNP (2002). Natuurverkenning 2. Milieu- en Natuurplanbureau; Kluwer. Alphen aan den Rijn.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Natuurwaarde landelijk
Omschrijving
Landelijke natuurwaarde in 1900, 1950 en 2000, uitgedrukt in oppervlakte en natuurkwaliteit.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
De graadmeter Natuurwaarde is gedefinieerd als het product van het oppervlakte-aandeel van een ecosysteem in Nederland (kwantiteit) maal de natuurkwaliteit ervan. Deze graadmeter beoogt het natuurverlies ten opzichte van een relatief ongestoorde situatie (referentie) in beeld te brengen. Als referentie is voor natuurgebieden de periode rond 1900 of eerder aangehouden. Voor natuur in agrarisch gebied, moerassen en meren is de periode rond 1950 aangehouden. Uit die tijd zijn nog oude gegevens voorhanden en milieuproblemen speelden in 1900-1950 minder sterk dan nu.De natuurkwaliteit is bepaald door het huidige voorkomen van kenmerkende soorten te vergelijken met het voorkomen in de referentie-periode. Komt de huidige situatie overeen met die van de referentie, dan is de kwaliteit 100%. Maar als soorten minder talrijk zijn of zelfs uitgestorven, dan is de kwaliteit lager. De natuurkwaliteit is vastgesteld aan de hand van het voorkomen van bepaalde soorten planten, vogels, zoogdieren, reptielen, vissen, aquatische macrofauna, vlinders en weekdieren. Per ecosysteem (bos, heide, moeras, duin, vennen, beken, meren, grote zoete wateren, brakke en zoute wateren, agrarisch gebied) zijn kenmerkende soorten geselecteerd (Ten Brink et al., 2002) en hun huidige talrijkheid te vergelijken met die van de referentie. De natuurkwaliteit van de terrestrische natuurtypen is bepaald op basis van het voorkomen van minstens enige tientallen kenmerkende soorten (zie tabel). De natuurkwaliteit van de aquatische natuurtypen is op een veel geringere set soorten gebaseerd en deze moet met enige terughoudendheid worden beschouwd. De oppervlakte per ecosysteem is het oppervlakte-aandeel van Nederland als geheel. Bij het IJsselmeer zijn ook de randmeren meegerekend. Voor de Noordzee is de 12-mijlszone als areaal aangehouden. De informatie over de verschillende soorten die ten grondslag ligt aan de berekening van de Natuurwaarde is afkomstig van De Vlinderstichting, Floron, Sovon, VZZ, Ravon, Nationaal Herbarium Nederland, Wageningen Universiteit, OVB, STOWA, RIKZ en RIZA en is mede gebaseerd op tellingen van het Netwerk Ecologische Monitoring.
Basistabel
zie tabblad figuurdata onder download figuurdata
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
onregelmatig
Achtergrondliteratuur
Brink, B.J.E. ten, A. van Strien, A. van Hinsberg, M.J.S.M. Reijnen, J. Wiertz, J.R.M. Alkemade, H.F. van Dobben, L.W.G. Higler, B.J.H. Koolstra, W. Ligtvoet, M. van der Peijl en S. Semmekrot (2000). Natuurgraadmeters voor de behoudsoptiek. RIVM rapport 408657005. RIVM Bilthoven.

Brink, B.J.E. ten, A. van Hinsberg, M. de Heer, D.C.J. van der Hoek, B. de Knegt, O.M. Knol, W. Ligtvoet, R. Rosenboom en M.J.S.M. Reijnen (2002). Technisch ontwerp Natuurwaarde en toepassing in Natuurverkenning 2. RIVM rapport 408657007. Bilthoven.
Betrouwbaarheidscodering
Schatting, gebaseerd op een aantal metingen, expert judgement, een aantal relevante feiten of gepubliceerde bronnen terzake.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versieā€Ž
02

Referentie van deze webpagina

CLO (2002). Natuurwaarde landelijk (indicator 1119, versie 02, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.